Wel diende de gebruiker, huurder of pachter meestal zijn wo ning te zetten op de grond, waarover zijn recht zich uitstrekte, maar dit was geen hoofdzaak, zoals in de stad. Het huis op anders grond gebouwd blijft eigendom van en dus voor rekening van de gebruiker hij, de meier, dient het te onderhouden, en kan, voorzover hij onwillig of nalatig daarin is, zelfs daartoe worden gedwongen door de eigenaar. Ook vinden wij herhaaldelijk in de overeenkomsten, waarbij het recht wordt gevestigd, opgenomen dat het zal vervallen als de gebruiker, huur der, niet op tijd zijn verplichtingen nakomt dat dus de be perking van het recht van hem, die het gebruik en genot heeft afgestaan, wederom zal ophouden. Overdracht van het recht aan een derde is oorspronkelijk slechts toegestaan met medewerking van de eigenaar. Echter bij de ,,ewighe hure" werd die medewerking al spoedig slechts toe stemming en deze verdween geleidelijk waar het op de grond ge bouwde de eigenaar voldoende zekerheid opleverde of zette zich om in een recht op het heffen van een bepaalde retributie, opbrengst of geldsom, bij de overdracht. In de loop der tijden komt nu ook de verervingskwestie aan de orde. In het begin heeft de eigenaar, die zijn grond in gebruik en genot uitgeeft, slechts met de persoon te maken, met wie hij de overeenkomst aangaat. De vestiging van het recht van gebruik en genot ten behoeve van verscheidene gezamenlijk in het leenrecht als gezamenlijke belening („Gesammtbelehnung") bekend is ook zonder twijfel hier meer en meer in gebruik genomen. Verscheidene" in die zin te verstaan, dat zij tot een zelfde huisgezin behoorden. Aan dat huisgezin, als eenheid beschouwd, werd het recht van gebruik en genot verleend de deelgenoten zijn communi manu, gezamenderhand, gerechtigd. Wij zien hieruit, dat het familie bezit in het Germaanse recht op de ontwikkeling van het beklem recht van invloed is geweest. Volgens Hofstee1) waren evenwel deze, noch andere afwijkingen van onze tijdpacht specifiek Gro nings, zij kwamen ook in andere delen van ons land voor. Bezien wij dan ook de landhuur in Groningen omstreeks het jaar 1600, dan heeft deze niets bijzonders. Er bestaat een gewone tijdpacht. Van het recht van beklemming, zoals wij dat momenteel kennen zegt Hofstee was nog geen sprake. Eerst in de 18de eeuw is men begonnen het persoonlijk recht van huur tegen over het zakelijk recht van beklemming te stellen. De eigenlijke ontwikkeling van het recht van beklemming valt dan ook tussen de jaren 1600 en 1800. Wil men deze ontwikkeling in het kort aanduiden, dan kan men zeggen, dat een opzegbare 51 x) E. W. Hofstee. Het Oldambt. Deel I Vormende krachten (dissertatie) blz. 166.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1953 | | pagina 11