Mitsdien heeft het een bestemming ten algemenen dienste en is
derhalve een vaarwater als bedoeld in art. 577 B.W.
Een vaarwater verliest zijn karakter van bevaarbare en vlot-
bare stroom niet, wanneer het vervoer niet veelvuldig plaats vindt.
(Visserijwet 1919, art. 17.)
Artt. 626, 758, 1992 B.W*
De Arrondissementsrechtbank te Arnhem (Burg. Kamer) be
sliste op 7 Februari 1952 dat de volgende posita onvoldoende zijn
om de beweerde eigendom waar te maken t.a.v. bomen, geplant
aan de zijkant van een openbare (gemeentelijke) weg, gepreten
deerd door de eigenaar van het aan die zijkant grenzend perceel
op grond van:
1. het eigenaar zijn van het t.o.v. dat weggedeelte onderhouds
plichtige perceel;
2. de vermelding op de wegenleggers van 1895 en 1941, dat op
de betreffende berm rechthebbenden zijn: de eigenaren der
aangrenzende percelen, ieder voor dat gedeelte, hetwelk aan
zijn eigendom grenst;
3. de bepaling bij de verdeling der marke in 1856, dat de eige
naren van de aan de weg grenzende percelen, die te hunnen
koste die wegen in orde hebben gebracht, het recht van be
planting op dezelve zullen hebben.
Zelfs indien eiser's rechtsvoorgangers destijds enig recht op de
bermbeplanting zouden hebben gehad, dan zou dit zakelijk recht
zich niet uitstrekken tot de onderhavige bomen, welke door an
deren in eigendommen van de Gemeente zijn gepoot: een opstal
recht strekt zich niet uit tot andere voorwerpen dan die, welke
door de eigenaar daarvan in of op andermans grond zijn geplaatst.
T.a.v. het eigendomsrecht op diezelfde bomen, gepretendeerd
door een derde op grond van:
1. het feit dat zijn rechtsvoorgangers de gehele weg steeds heb
ben onderhouden;
2. acquisitieve verjaring van een recht van opstal op de'berm,
doordat deze derde en zijn rechtsvoorgangers dit recht meer
dan 30 jaren ondubbelzinnig, te goeder trouw, openbaar en
ongestoord hebben uitgeoefend
besliste deze rechtbank tot toelating tot bewijslevering dien
aangaande.
76