percelen» in strijd met de toezegging in vraag 2, reeds abnormaal
verhoogd zijn en nog verhoogd zullen worden?
5. Is de Minister bereid te bevorderen, dat de vaststelling der
kosten van de ruilverkaveling van het blok „Kruiningen" zal ge
schieden overeenkomstig de toezegging van de Minister in vraag 2
bedoeld?
Op 11 Februari heeft de Minister hierop het volgende ge
antwoord (dit antwoord heeft uiteraard uitsluitend betrekking op
de ruilverkaveling, die heeft plaatsgevonden, en laat de maatregelen
te nemen naar aanleiding van de ramp van 1 Februari j.l. buiten
beschouwing)
1. Ten aanzien van de lasten, welke door de belanghebbenden
bij de ruilverkaveling Kruiningen zullen moeten worden opgebracht,
kan de ondergetekende mededelen, dat door de hieronder nader
te noemen commissie ter zake een rapport is opgesteld. Thans is
nog overleg gaande tussen de ondergetekende en zijn ambtgenoot
van Financiën, dat naar verwacht mag worden spoedig kan
worden beëindigd. Het standpunt inzake de grootte van de op de
grondeigenaren te verhalen bijdrage in de ruilverkaveling zal dan
kunnen worden bepaald.
2. Een toezegging „dat practisch alle kosten dezer ruilverkave
ling" door het Rijk zouden worden gedragen, is niet gedaan. Toegezegd
is, dat door het Rijk de kosten zouden worden gedragen, voor zover
deze de waardevermeerdering, die de gronden, vergeleken met de
toestand van vóór de inundatie, zouden ondergaan, overtroffen. Deze
waardevermeerdering zou worden vastgesteld door een speciaal
daartoe te benoemen commissie.
De ondergetekende kan niet onderschrijven, dat een slechte
technische uitvoering der werken heeft plaats gehad. Wel is be
kend, dat niet overal de meest gewenste toestand door de ruilverkave-
lingswerken is verkregen, zulks als gevolg van de ongunstige om
standigheden, waaronder moest worden gewerkt. Bij de bepaling
van de waardevermeerdering is daarmede echter rekening gehouden.
De ondergetekende kan hieraan toevoegen, dat het totaal van
de kosten van deze met herstel van inundatieschade gepaard gaande
ruilverkaveling meer dan drie millioen gulden heeft bedragen. Waar
de waardevermeerdering in vergelijking tot deze kosten slechts een
betrekkelijk gering bedrag uitmaakt, zal uiteindelijk het Rijk het
overgrote deel van de kosten voor zijn rekening nemen.
3. De ondergetekende acht het ongewenst de meerwaarde der
percelen, welke blijkens het voorgaande gelijk is aan de door de
belanqhebbenden te betalen bijdrage, te doen vaststellen door de
betrokken plaatselijke commissie. De leden dezer commissie zijn
immers veelal de behartigers van de belangen van de betrokken
grondeigenaren. Evenmin als dit elders in enige ruilverkaveling
geschiedt, kan hier het bepalen van de totale bijdrage van het
79