We kunnen nu EP afleiden en daarna de hoeken MEF en NEG, waarna de lengten EF en EG eenvoudig zijn te vinden en ook de lengten EQ en ER (controle: EQ ER QR). Maar dan is ook de afstand EP bekend, en we kunnen de coördinaten van P, Q en R en daarna die van A en B berekenen. Ter controle onderzoeken we of de punten C, A en Q en D, B en R wel op een rechte lijn liggen. De gevraagde coördinaten luiden: P 360,58 +714,01 Hieronder volgen enige tussenresultaten: M 164,66 585,99 N 1147,07 96,81 A 342,93 +708,22 B 379,04 +700,31 t 99,4458. Een andere inzender ging ongeveer als volgt te werk De omgeschreven cirkels van de driehoeken CQE, DRE en CSD gaan door één punt. Waarom is dit zo? Stel dat de eerste twee cirkels elkaar snijden in T. L CTE L CQE en L DTE L DRE. Wil de derde cirkel ook door T gaan, zo zal L CTD L CSD moeten zijn. En dit is inderdaad het geval, omdat de hoeken CQE, DRE en CSD de buitenhoeken zijn van A QRS. Van A QRS zijn de drie hoeken bekend en uit berekeningen in de driehoeken APQ en BPR is de lengte van QR af te leiden. Hierna berekenen we QT en RT in A QRT. Van deze driehoek weten we één zijde en twee aanliggende hoeken (L RQT L ECT en L QRT L QRS L TED). 83

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1953 | | pagina 43