In de loop der tijden zijn er vele schrijvers geweest, die zich met dit recht hebben bezig gehouden. Voorzover wij kunnen nagaan vinden we de eerste definitie in een werk van A. Q. van Swinderen Rechtskundige aanmerkingen en bedenkingen over het contract van beklemminge en deszelfs oorspronk", uitgegeven door een Genootschap te Groningen in 1781. Deze schrijver zegt het aldus (p. 128): „Het contract van beklemminge (is) een huuringe en ver- huuringe, waarbij aan jemand landerijen om die erfelijk te gebruiken worden uitgedaan, gemeenlijk onder een behui- zinge, met bedinge dat de meijer 's jaarlijks een evengelijke huure betaale, de schattingen en lasten op het land leggende over zich nemende, en alle zes jaaren het contract door be- talinge van propinen1) of geschenk vernieuwe, blijve den vollen eigendom bij den verhuurder/' Prof. Diephuis zegt er in zijn bekend werk „Nederlands Burger lijk Recht" het volgende van: „Het recht van beklemming is een zakelijk recht om land, dat in eigendom aan een ander toebehoort, op behoorlijke wijze te gebruiken, of door een ander te laten gebruiken onder ver plichting tot betaling der lasten en van een jaarlijkse huur." (Ned. Burg. Recht VII p. 70.) Hiervóór hebben wij gezegd, dat de Staten van Groningen zich in 1880 met een adres tot de Regering richtten om o.a. de afkoop baarheid van het beklemrecht te verkrijgen. De Staten hadden reeds te voren een commissie benoemd, die tot taak had te onderzoeken „of er maatregelen kunnen worden beraamd waardoor de onzekerheid, die omtrent verschillende pun ten van het beklemrecht heerst, kan worden weggenomen en zo ja, welke?" In haar rapport stelt de commissie in art. 1 van haar ontwerp 2) de volgende omschrijving voor: „Beklemming is, in deze wet, een zakelijk recht van altoos- durend, onopzegbaar landgebruik, onder gehoudenis van den beklemden meijer om alle op het land liggende of te leggen belastingen en lasten te voldoen en te dragen, en om den 45 Propinen: Geldsom, die door de ingebruiknemer bij inhuring vooraf ineens werd betaald. Bij deze naam blijkt het denkbeeld van bewijs voorop te staan. Men denke aan de wijn- of bierkoopslieden, die met een aantal getuigen, opge roepen tot het constateren van de te sluiten overeenkomst, vooraf een zekere hoeveelheid wijn of bier opdronken. 2) Notulen zomervergadering 1879 p. 245.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1953 | | pagina 5