Verscheidene bospercelen bij Kuinre, de Voorst en Schokland
werden in kaart gebracht en berekend.
De bevolking groeit gestadig aan: het aantal inwoners steeg tot
13273 bij het begin van dit jaar.
Deze driemaandelijkse uitgave bevat in ruim 80 bladzijden weer
veel interessant nieuws, dat tot begin 1953 is bijgewerkt. Foto's
en kaartwerk verduidelijken de tekst. Om aan te schaffen!
W. K.
Opgaven mei landmeetkundige inslag
Opgave XXXX.
Deze aardige opgave van het examen voor landmeetkundig reke
naar N.L.F. 1953 heeft vele lezers aan het denken gezet en wat
nog belangrijker is: aan het uitwerken van het vraagstuk. Er zijn
heel wat inzendingen binnengekomen, in hoofdzaak goniometrische
oplossingen en meer meetkundige. En van beide typen zijn er nog
verschillende variaties ontvangen.
Bijna alle oplossers berekenen eerst de coördinaten van C of
van C en D. Dit is lang niet altijd handig gebeurd. Enkele inzen
ders hebben de coördinaten van het snijpunt van BA en NM nodig
gehad, een andere merkt terecht op dat 0,299766 de richtings-
cotangens van MN is. Daaruit volgt MN 118,5410. Maar dan
wordt de cotangens van MN opnieuw opgezocht: resultaat
0,299765. (Door de afronding is dit mogelijk.) Verkeerd is ech
ter dat met 0,299765 wordt doorgewerkt in plaats van
0,299766, zoals gegeven is.
Voor het berekenen van de coördinaten van b.v. C komen de
volgende manieren in aanmerking:
le Als snijpunt van AC en MN met b.v. de methode Heckmann.
Van een punt van de rechte MN zijn al heel eenvoudig de
coördinaten te verkrijgen door in de gegeven lijnvergelijking
te stellen X 0, waaruit volgt Y 23979,76; (0,
23979,76) is een punt van de lijn MN. Omdat de rechten AC
en MN loodrecht op elkaar staan, is i+ 0,299766 de richtings
tangens van AC. (Het product van de richtingstangenten or
van de richtingscotangenten van twee elkaar loodrecht snij
dende lijnen is 1.)
2e Door het oplossen van X en Y uit twee lijnvergelijkingen, nl.
uit de gegeven vergelijking en die van de rechte AC: Y
i+ 3,335935 X -j- 111533,34. (Zie Lager Landmeetkundig
Rekenen van Ir F. Harkink, blz. 134 e.v.)
167