gevonden (zie fig. 4). Stellen we nu in R op en oriënteren we op
rtp, richten we daarna door q op Q, dan levert de snijding met
het punt r2 op. Oriënteren we hierna op rxq en richten we door
p op P, dan zal de snijding met rxq ons het punt r3 laten zien.
Als we nu r;2 en r3 verbinden dan hebben we weer een fouten-
tonende driehoek» nl. r1r2r3, waarin het middelpunt van de in
geschreven cirkel ons weer het defintieve punt R geeft. Ook kan
men r2r3 in drie gelijke stukken verdelen. De snijding van de
lijnen, getrokken vanuit p en q over de verdeelpunten (zie fig. 4)
levert weer punt r op. Geheel juist is dit wel niet, omdat
T'2Pr3 r.2qr3, dus de sluitfout van driehoek prq: a. De
juiste plaats van r vinden we door rp zo te trekken, dat rprt
1/3 a en hetzelfde te doen met rq. In de practijk zijn de af
wijkingen echter zo gering, dat met verdeling van r2r3 in drie
gelijke delen kan worden volstaan.
Hiervóór is reeds melding gemaakt van de grafische achter
waartse snijding. We zullen nu ook de wijze van uitvoering be
spreken. In fig. 5 zien we dat p door achterwaartse snijding be
paald is uit a, b en c.
Om te beginnen wordt de ligging van p op het planchetblad
geschat. We stellen dan boven P op met een voorlopige oriën
tering, richten daarna door a op A en trekken de richting op het
blad, vervolgens richten we over b op B, waarna ook deze rich
ting op het blad getekend wordt. Hetzelfde doen we voor de
richting C.
Met de richting van de raaklijnen in p aan de omgeschreven
cirkels om de driehoeken pab, pbc en pca kunnen we nagaan
141
fig. 5