de hoogten der standplaatsen met horizontale vizierlijn te be
palen. Zijn de zijden te lang (bevindt de baak zich dus ver van
het instrument) dan kan het voorkomen, dat het baakinterval
niet nauwkeurig is waar te nemen tengevolge van het feit, dat bij
gering hellende vizierlijn de draden van het diagram bestemd
voor hoogtemeting te dicht bij elkaar staan, terwijl zich dan boven
dien nog het snijpunt der normale kruisdraden daartussen bevindt,
zodat bij grote afstand het van de baak gevormde beeld onvol
doende duidelijk waarneembaar wordt. Hierdoor bestaat de kans
dat men bij aflezing van bovendraad, zowel als van onderdraad
enkele mm mis schat.
Daar bij geringe helling van de vizierlijn, t.w. tot 12°, de toe te
passen vermenigvuldigingsfactor 20 bedraagt, kan zodoende per
waarneming gemakkelijk een fout van enkele cm ontstaan.
Bij het kleiner worden der zijden ontstaat natuurlijk weer het
bezwaar van het groter aantal waarnemingen, wat echter naar
mijn mening niet zo bezwaarlijk is als het waarnemen op grote
afstand.
Behalve terreininvloeden zijn bij het planchet, evenals trouwens
bij elke andere vorm van kijkerwaarneming, natuurlijk ook de
weersgesteldheid en de windkracht factoren van belang. Het plan
chet in het bijzonder is sterk windgevoelig. Elke behoorlijke wind-
143
algemene
windrichting
fig. 6