leefde: de tientallen jaren rond 1600 waarin uitgestrekte meren tot
polders werden en waarin arbeid werd gevonden door landmeters
van het formaat van Jan Pietersz. Dou en Floris Balthasar van
Berckenrode; en dan de jaren tussen 1750 en 1800, toen vooral
in Zeeland zeer vele landmeters bij de bedijking van buitendijkse
grond emplooi vonden, de periode waarin speciaal de Hattinga's
uitblonken. Toch wil het mij voorkomen, dat ook verhoudings
gewijs bezien de tijd waarin wij thans leven, voor de landmeet
kundige kant verre uitsteekt boven de meest glanzende periode dei-
afgelopen vier honderd jaren. Misschien komt de hoogjunctuur
der practische landmeetkunde in ons land van vandaag-de-dag wel
mede door de achterstand in de ruimtelijke ontwikkeling, door de
oorlog ontstaan. De ontwikkeling van het snelverkeer begon eerst
recht na de Bevrijding, de industrialisatie der steden in het Zuiden,
de versnelde uitleg der wooncentra in de randstad Holland (IJstad
d.i. de driehoek Beverwijk, Velsen en IJmuiden moet eind
1954 zelfs minstens 4000 woningen meer hebben dan heden), de
versnelde ruilverkaveling van honderdduizenden hectaren grond,
de inpoldering van 225.000 ha zuiderzeebodem, de herverkaveling
van de Zuidhollandse en Zeeuwse eilanden, de ingrijpende maat
regelen tegen de verzilting van ons lage land, de ruimtelijke plan
ning van een zeer groot gedeelte van ons land, geheel dit complex
is eigenlijk eerst na 1945 in zijn volle zwaarte gaan drukken op
wat in de wandeling ,,Het Kadaster'' wordt genoemd. Bekeken
tegen de achtergrond der historie leeft de landmeetkundige in een
grootse tijd; bezien in het geheel van de hedendaagse landmeet-
werkzaamheid is de meting van de wederopbouw in de Wierin-
germeer maar een geringe kleinigheid. De belichting van deze klei
nigheid, van dit detail uit het landmeetmozaïek van deze tijd, moge
als illustratie dienen van het algemeen geval, brokje van het con
glomeraat der reuzenarbeid, waaraan wij allen gelukkig ons deel
kunnen bijdragen.
189
Bronnen:
1. Orgaan VTAK jrg. 8, nr. 1. blz. 30. Wij van Financiën, jrg. 5, nr. 6, 1950,
blz. 3.
2. H. Sannes, Geschiedenis van Het Bildt, dl I 15001700 Franeker 1951,
blz. 142; Dr J. G. Avis, Het auteurschap van de 16e eeuwsche kaarten van
het Friesche Bilt, Tijdschrift voor Geschiedenis 49e jg. 1934, blz. 407.
3. J. Bouman, Bedijking, opkomst en bloei van de Beemster, Purmerend 1857,
blz. 44, 71, 111, 123, 139, 298.
4. E. Besse, De Uitgeester Woude en een handschrift van Leegwater, Tijdschr.
Aardr. Genootschap 942, blz. 36.
5. Catalogus van kaarten, enz. aanwezig op de tentoonstelling Holland tus-
schen Maas en IJ, Leiden z.j. (1921).
6. o.a. C. de Waard, Rijksarchief in Zeeland. Inventaris van Kaarten en
teekeningen; Middelburg 1916.
7. Dr F. C. Wieder, Merkwaardigheden der oude Cartographie van Noord-
Holland, Tijdsch. Aard. Genootschap 1918, blz. 691.
8. als 7) blz. 684.