O
loden langs de latkepen onmogelijk, maak dan een groef in de
waterpastafel 5 voet lang, een vinger wijd en 1 x/l vinger diep
en giet er water in. Als het water regelmatig tegen de rand van
de groef staat, zal men weten, dat het toestel waterpas staat.
Daarna zal men ook de helling kennen."
Xx
X
Wij menen, dat men tot 1670, toen de Fransman Thevenot de
luchtbel toepaste, weinig verbeteringen in het systeem van de
waterpassing aangebracht heeft.
Onder de kaarteringswerktuigen was o.m. de vergrotingspasser
reeds bij de Romeinse landmeters bekend.
Iets over de nauwkeurigheid van oude metingen.
De bij de oudste metingen verkregen graad van nauwkeurig
heid is natuurlijk zeer belangrijk. Van de grote pyramiden hebben
we enkele gegevens, die voldoende zijn gecontroleerd.
De zijden behoren even lang te zijn. De fouten voor de zijden,
zijn berekend m.b.v. de gemiddelden uit vier lengten. 3De fouten
in de hoeken zijn zeker veel kleiner, dan men (met de beschikbare
middelen)/zou verwachten.
Prof. Merriam schrijft over het onderzoek van een Griekse
226
r*
i
i
i
i6.5 m
1.5 m
i
i
i
y
diepte van de met \X
water gevulde gleuf
is 3.7 cm
LI
Fig. 3. De chorobates, een oud waterpasinstrument, zoals Vitruvius dit beschreef
in zijn „Tien boeken over architectuur" (zie de Am. vertaling van M. H. Morgan,
Harvard Un. Press 1914).
Plaats
tijd
basis
fout
azimuth
Medum
4750 v. Chr.
473,50 voet
0,52 voet
24 25 W
Gizeh
4700
755,73
0,05
3 43 W
(koning Khafra)
4600
706,24
0,12
5 26 W
(koning Menkaura)
4550
346,13
0,25
14 3 O
Dahshur
621,58
0,31
9 12 W
(de kleine)
172,05
0,10
10 12 W
3) Artikel „Surveying in ancient times" by W. H. Rainer in: Civil Enginee
ring Oct. 1939, dl. 9, blz. 612.