De provinciale bewaringen liet men ten behoeve van de grond
belasting bestaan tot 1844. Onder de invloed van de sedert de
oprichting geheel gewijzigde opvattingen zag ons Kadaster zich
langzamerhand een mate van gewicht toegekend, die niet in ver
houding stond tot zijn intrinsieke waarde. Deze bewering mogen
wij staven met de volgende aanhaling uit het rapport van de
staatscommissie van 1867: „....dat het Kadaster feitelijk geheel
van bestemming is veranderd; opgericht ten einde een gelijkmatige
verdeling van de grondbelasting te verkrijgen, dient het thans tot
grondslag van ons hypothecair stelsel en het eigendomsrecht, terwijl
het dienstbaar bleef voor zijn oorspronkelijk doel".
In de jaren omstreeks 1875 verscheen er een massa literatuur
over de kwestie der rechtsgeldigheid van het Kadaster. Er werden
congressen gehouden, waarop de besprekingen aan dit onderwerp
waren gewijd.
In het eerste nummer van het Tijdschrift voor Kadaster en
Landmeetkunde (1885) introduceerde de toenmalige redacteur
I. Boer Hzn. het tijdschrift bij zijn lezers als volgt: „Het Kadaster
wordt bij ons te lande in zijn wezen en betekenis te weinig
begrepenhet nut van deze instelling uit oppervlakkige kennis door
menigeen zelfs miskend. Niettemin is het een zaak van algemeen
belang. Het is een factor geworden voor de rechtszekerheid van
de grondeigendom en staat daardoor in verband met het grond-
crediet. Het is verder de grondslag voor de regelmatige verdeling
der grondbelasting; het oefent grote invloed uit op het financie
wezen van de Staat, van de gemeente en van vele waterschappen.
Er zijn bijna geen omvangrijke particuliere- of staatsondernemingen
in betrekking met onze bodem, als uitgebreide landontginningen,
droogmakingen en inpolderingen, uitbreiding van steden, het aan
leggen van vaarten, spoor- en andere wegen, herziening van de
belastbare opbrengst van gebouwde en ongebouwde eigendommen
enz., die niet door een goed Kadaster zeer bevorderd worden of
waarbij de gebreken van een slecht Kadaster zich niet als grote
hinderpalen in de weg stellen.
Pogingen tot doortastende hervormingen van het eigendoms-
en hypotheekrecht stuiten af op een gebrekkig Kadaster, waarvan
het verslag der staatscommissie van 1870 (voor de herziening der
wetgeving op de eigendomsoverdracht van onroerende goederen,
het hypotheekstelsel en het notariaat) een treffend voorbeeld geeft.
Het wordt door niemand weersproken, dat ons Kadaster grove
gebreken aankleven, gebreken, die zonder hervorming der grond
slagen, gepaard gaande met gehele technische vernieuwing, niet
kunnen worden weggenomen".
In het vervolg van ons artikel zullen wij zien, hoe Boer met
nooit verslappende energie en taaie volharding zijn denkbeelden
21