De minister citeerde vervolgens een stelling van de toenmalige
president van de Hoge Raad de heer Mr F. B. Coninck Liefsting:
Dat het geen absoluut bewijs levert, geef ik toe, maar
het levert toch wel een vermoeden, tengevolge waarvan de rechter,
in verband met andere bescheiden, tot een juiste toewijzing van
eigendom kan geraken. Wij hebben bij ons tegenwoordig stelsel
in het Kadaster niet een absoluut bewijs, waaruit allerlei bezwaren
en onrechtvaardigheden kunnen voortvloeien, maar een bewijs
middel ter waardering van de rechter, die aan hetgeen in het
Kadaster beschreven staat, evenals aan elk feit, de bewijskracht
kan toekennen, die het verdient."
Naast dit citaat is het interessant een overweging te lezen
afkomstig van het Hof te Amsterdam (arrest van 24 Juli 1927,
W 11726):
dat de Rechtbank aan kadastrale gegevens bewijs heeft
ontleend, niet in deze zin, dat zij er van uit gaat, dat de op
kadastrale kaarten aangegeven grenzen in het algemeen de juiste
zijn, maar wel omdat zij heeft aangenomen, dat het feit, dat
blijkens de bij het Kadaster berustende stukken, geen wijzigingen
naar aanleiding van reclames zijn ingebracht, zulks in verband
met de plaatselijke toestanden, de zorgvuldigheid van de betrokken
landmeter en de bij een hermeting in acht genomen wordende
gebruiken en voorschriften, een vermoeden inhoudt, dat de kaart
de grens weergeeft, overeenkomstig de opvatting der toenmalige."
De Minister vervolgde zijn betoog als volgt:
„Het ligt niet op de weg van de ondergetekende over dit juri
disch vraagstuk een mening te uiten.
Van zijn standpunt heeft hij alleen te onderzoeken, of het waar
is, dat de uitgaven aan de verbetering van het Kadaster besteed,
geen nut aanbrengen, zolang de burgerlijke wetgeving ten aanzien
van het Kadaster onveranderd blijft.
Met hoeveel nadruk deze laatste mening dikwijls verkondigd zij,
beamen kan de ondergetekende haar niet.
De wijze, waarop de vernieuwing en verbetering van het Kadaster
thans plaats heeft (waarbij de medewerking der eigenaren niet is
uitgesloten), de grotere nauwkeurigheid vooral waarmee dat werk
wordt uitgevoerd, verhogen niet alleen de waarde van het Kadaster
bij de beslechting van grensgeschillen, maar dragen ook in hoge
mate bij tot het voorkomen van zulke geschillen."
Naar onze mening had deze Minister te weinig het oog gericht
op de eisen, die men aan het Kadaster in de toekomst zou kunnen
stellen.
Boer kwam onmiddellijk in het geweer en diende met scherpe
pen deze bewindsman van repliek.
Om onze lezers een indruk te geven van Boer's strijdlustige stijl
volgt hier een citaat uit diens repliek:
„Reeds ten tijde der Pharao's bestond een rechtsgeldig Kadaster
29