Meer dan 325 jaar geleden was er al sprake van „zekere peijl"
die te Amsterdam aan de „Nieuwe Brugge" gesteld was. Onze
hoofdstad stelde de betekenis van een nauwkeurig vaststaand peil
al in de Gouden Eeuw op zulk een hoogte, dat de Vroedschap
ter bepaling van de gemiddelde vloedstand van het 1} (dat toen
nog in open verbinding stond met de toenmalige Zuiderzee) van
1 September 1683 tot 1 September 1684 dagelijks peilschaalwaar
nemingen verrichten liet. En practisch als de Hollanders toen
al waren daarbij bleef het niet, want nog datzelfde jaar werd
het Amsterdams Peil, het Stadts- of Amsterdamsche Peijl, in hori
zontale groeven op acht marmeren merkplaten vastgelegd, acht
marmeren stenen die in sluizen waren gemetseld en die het op
schrift droegen: „Zeedijks Hooghte zijnde negen voet 5 duym
boven Stadtspeijl". 9 voet 5 duym Amsterdamse maat, dat be
tekende dat de groeven in de marmerplaten 2.67689 meter boven
AP gelegen waren.
Ongetwijfeld heeft de bekende landmeter Nicolaas Cruquius
deze Amsterdamse merkstenen als uitgangspunt genomen bij de
verscheidene waterpassingen, die hij tussen de Noordzee en de
Zuiderzee heeft verricht, waterpassingen waaruit hij in 1726 trachtte
te betogen dat deze zeeën „in de laatste 100 jaaren ten opzigt
van de aangelegen landen twee voeten zijn hooger geworden".
Voor de geschiedenis der Nederlandse waterpassing en in ver
band met ons onderwerp is opmerkenswaard de conclusie die land
meter Cruquius uit zijn onderzoek trok. Hij achtte de kans op
overstromingsrampen ten gevolge van het rijzen van het zeeniveau
lang niet denkbeeldig en stelde voor ter onderkenning van de ge
varen „een profilcaarte van het geheele land" te laten maken,
en hiertoe een waterpassing over het gehele grondgebied uit te
voeren.
Zeker, landmeter Cruquius wist dat deze waterpassing onder de
toenmalige stand van zaken een ontzaglijke pioniersarbeid zou
zijn. „Tot verrigting van dit voorstel werd vereyscht een man,
die goed landmeeter en wiskonstenaar zij, dog voor al wel er-
vaaren en doorkundig in het waterpassen, welke konst weynig
menschen wel verstaan In het rapport aan de Hoog Mogende
Heren wees hij (die een sterk ontwikkeld gevoel voor eigenwaarde
bezat) meteen maar deze man aan: zichzelf.
Cruquius was echter zijn tijd nog tè ver vooruit. Wèl werden
zijn waterstaatsplannen in de vergadering van de Staten van Holland
gebracht, maar de zaak zelve raakte op de lange baan. De ver
brokkeling van de zelfgenoegzame waterschappen en hoogheem
raadschappen was in de strijd tegen het water nog een té sterke
rem voor de idee van de eenheid van een gewestelijke waterstaat.
Nauwkeurigheidswaterpassing*
Eerst na de Franse Revolutie van 1789 en de omwenteling in
32