meten gebruikt werd, was cirkelvormig en verdeeld in 24 uren.
De meridiaan werd aangeduid als „middag" op het ene eind en
als „middernacht" op het andere.
Men noemde dit instrument de mijnwerkers(wijzer)plaat. Het
hield stand tot in onze tijd, zij het dan nadat verschillende ver
anderingen waren aangebracht. De originele vorm van dit gereed
schap kan worden teruggevoerd tot de zogenaamde zonnewijzer-
plaat, die men in de Romeinse tijd en ook later kende.
De instrumenten van Agricola*
Evenals in oude tijden, dekte ook later nog het gebruik van
schietloden, bevestigd aan rechthoekige en scheefhoekige drie
hoeken en aan andere apparaten, de meeste landmeetkundige be
hoeften van de practijk. In het werk van Agricola van 1556 vin
den wij b.v. voorstellingen van de wijze, waarop een landmeter
bepaalt, hoever een tunnel moet worden doorgegraven en de
schacht verdiept, om een ontmoeting op de juiste plaats te bewerk
stelligen. Daartoe wordt een schietlood neergelaten in de schacht.
Van het uiteinde wordt een schuin-strakgespannen draad geleid
naar de ingang van de horizontale tunnel. Uit de metingen van
de tophoek en de lengte van een horizontale lijn tussen schiet
lood en schuine draad berekende men op eenvoudige wijze de lengte
en de richting van de grondtunnel naar de schacht.
Het gebruik van het kompas was bij de mijnmetingen van groot
nut. Zoals reeds werd gememoreerd, was de kompasplaat onder
verdeeld in uren en kwartieren in plaats van in graden. Om de
kompasplaat was een ronde houten tafel gemonteerd, waarin con
centrische ringen waren uitgesneden en met was gevuld. De was-
ringen waren genummerd en in sommige gevallen gekleurd ten
behoeve van de identificatie. Een driepoot of andere steun hield
het instrument in positie boven een paal in de grond of een merk
teken op de tunnelvloer. Het kompas werd dan ongeveer als volgt
gebruikt: van de paal of van het grondmerk was een touw ge
spannen naar het volgende punt van de trek. Het kompas werd
georiënteerd door de naald, en de richting van het gespannen touw
werd aangetekend op een van de wasringen. De volgorde van de
aantekeningen werd bijgehouden door nummering van de merken
en daarna herhaalde men dezelfde metingen bovengronds. In het
vlakke veld was het aldus mogelijk, de afstanden en richtingen
door directe metingen te bepalen en uit te zetten, hetgeen toen in
de mijn nog niet mogelijk was. 5)
Het jaar 1571 is in de historie van de landmeetkunde wel een
zeer merkwaardig jaar, want toen publiceerde de eerder genoemde
Thomas Digges zijn boek „Pantometria" met de beschrijving en
3
5) Dr. Fritz Schmidt, Geschichte der Geodatischen Instrumente1935.