Vervolgens lezen wij op pag. 21, te beginnen met de le r.v.b. tot de 6e r.v.o. „Wanneer we de ontwikkeling in ons vak beschouwen in de periode van 1920 tot 1954, dan zien we een enorme toeneming van het werk, niet alleen bij de landmeetkundige dienst van het kadaster, maar ook bij de ruilverkaveling en bij de hermetingsdienst. De steeds omvangrijker taak, die de landmeter van het kadaster moest worden opgelegd eiste een nog verdergaande vakkenis en het besluit om de ingenieursstudie in Delft in te stellen kunnen we dan ook gerust beschouwen als een uitvloeisel van de steeds hogere eisen, die de maatschappij aan het kadaster stelt. De ingenieur bij het kadaster zal de toekomstige leidinggevende man zijn en om deze taak naar behoren te kunnen vervullen zal hij grondig bekend moeten zijn met alle onderdelen van het werk waarover hij straks zal hebben te oordelen. Hij zal dus een lang durige praktijk bij de velddienst moeten hebben, want zonder deze zal hij een belangrijk deel van zijn leidinggevend wat ook inhoudt controlerend en adviserend werk niet kunnen verrichten. Bedenken wij daarbij, dat in de komende jaren het werkterrein van het kadaster uitgebreider zal worden, dat de maatschappij nu eenmaal verlangt dat het kadaster meer diensten zal verlenen, die thans noodgedwongen aan anderen wordt overgelaten en dat de leiding van ons dienstvak daarvoor niet doof kan blijven en dus het nodige personeel zal moeten aanvragen, dan is het onze vaste overtuiging, dat het aantal landmeters genoemd door de Commissie Greve misschien enigszins aan de hoge kant mag zijn, maar dat een aantal van 175 a 200 geodetisch ingenieus in de toekomst bij het kadaster niet gemist kan worden." De eerste zin onderschrijven wij volkomen. Bij de tweede menen wij de aantekening te moeten plaatsen, dat al deze meer omvang rijke werkzaamheden tussen 1920 en 1954 verricht konden worden door het inschakelen van de landmeetkundige ambtenaren en verder door landmeters, die deze nog verdergaande vakkennis, allen zonder de volledige ingenieursstudie hebben verricht. Zij hebben eveneens met hun opleiding kunnen voldoen aan de hiergenoemde hoger gestelde eisen. De benoeming van 60 van deze oudste landmeters tot hoofd landmeter (hoofdingenieurssalaris) bevestigt onze gedachtengang. Niettemin was onze instemming, bij het tot stand komen van de volledige ingenieusstudie, oprecht. Wij menen echter, dat bij het ijveren voor deze ingenieursstudie door het bestuur van K. en L. nog andere, hier niet genoemde, overwegingen een belangrijke rol hebben gespeeld. Het bestuur van K. en L. stelt verder, dat de maatschappij nu een maal verlangt, dat het kadaster meer diensten zal verlenen, diensten, 82

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1954 | | pagina 34