tot een niet juiste conclusie aanleiding zou kunnen geven. Vervolgens willen wij nader ingaan op pag. 23 en 24. Wij maken ernstig bezwaar tegen de wijze, waarop de land meetkundige ambtenaar A van de velddienst, in 't bijzonder bij de bijhoudingsdienst, hier wordt veroordeeld. Deze l.a.a. te velde werkzaam bij de bijhoudingsdienst, zijn bijna allen de oudsten of de ouderen met veel ervaring, die in 1945 reeds als zodanig te velde werkzaam waren. Ook zij waren derhalve betrokken bij de lof, die de Inspecteur van het kadaster en de Hypotheken op 25 Sept. 1945 tegenover het gehele bestuur van onze vereniging uitsprak, toen hij ver klaarde, dat de prestaties van ons corps, ook buiten ons dienstvak, de grootste bewondering afdwingen. Op onze vraag in 1953 tijdens een bezoek aan de Directeur- Generaal van de belastingdienst, of er op het Ministerie klachten waren omtrent minder goede prestaties van landmeetkundige ambte naren te velde, ontvingen wij een ontkennend antwoord. Het totaal aantal collega's bij dit onderdeel werkzaam is vrij klein en bovendien na de oorlog nog slechts korte tijd hier geplaatst. Verscheidene van hen zijn in ons corps bekend om hun uitstekende prestaties. Het bestuur van K. en L. verklaart tot ons genoegen, dat de opleiding onvoldoende is geweest en dat de besten geen gelegen heid krijgen hun capaciteiten te ontplooien. Elke bezoldiging is gebaseerd op een voldoende prestatieEen ambtenaar met een prestatiecijfer 6 treft naar onze smaak geen enkele blaam. Vanzelfsprekend moet bij die prestatie-beoordeling de opleiding als maatstaf gelden. Ook wij hebben herhaaldelijk betoogd, dat de opleiding in 't algemeen onvoldoende genoemd moet worden. In de Tweede Kamer van de Staten-Generaal is dit eveneens naar voren gebracht door de heren Schermerhorn (Hand. 21 Dec. 1949, blz 1194 e.v.) en Ritmeester (Hand. 30 Nov. 1951, blz. 759). Wij willen geenszins betogen, dat er in ons corps géén infe rieure krachten zijn, maar in welk corps zijn die niet? Het is echter onze vaste overtuiging, dat het percentage onvol doende krachten onder de l.a.a. van de velddienst niet groter is dan in 't algemeen als normaal geldt. Waarom publiseerde het bestuur van de Vereniging voor K. en L., zonder enig bewijsmateriaal, deze onwaarachtige en tot het uiterste overdreven critiek? Meende zij deze nodig te hebben ter versteviging van eigen positie? De volledig middelbare kracht staat momenteel in het middel punt van de belangstelling. Hij vormt min of meer het hoofd thema van het hier besproken artikel. 84

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1954 | | pagina 36