vak zo af en toe voor. En dan is het veel waard als door berekening
de oorzaak van het niet sluiten der kaartering is te lokaliseren.
Dat voorkomt veel kostbaar naspeurwerk op het terrein.
Bespreken we nu onze opgave. We moeten er rekening mee
houden dat de commissie alleen door de gegevens op het veldwerk
met de bijbehorende tekst het probleem heeft kunnen stellen. Op
't kantoor is meestal wel gelegenheid voor mondeling overleg of
voor raadplegen van oud veldwerk of berekeningen, terwijl de
examencandidaat tot een conclusie moet komen zuiver en alleen
uit de hem ter hand gestelde gegevens.
Controle van de dubbel gemeten afstanden laat zien dat de
meting zeer nauwkeurig is geschied; slechts 3 cm verschil in heen-
en terugmeting van de afstand df, de overige verschillen zijn 0 of
1 cm. Hiermede geeft de commissie te verstaan: deze maten zijn
absoluut betrouwbaar. Pythagoras-contróle op de driehoeken 62-
d-b en 63-c-a wijst uit dat de hoeken bij a en b inderdaad recht
zijn. Ook verdere doorrekening van het veldwerk, voor zover het
de figuur 62-e-f-63 betreft, versterkt onze indruk dat de meting
zorgvuldig is geschied.
Wat is nu de oorzaak van het niet sluiten der kaartering? Om
die op te sporen gaan we de lengte der lijnen 62-56, 62-63 en
63-81 uit coördinaten berekenen. We vinden achtereenvolgens
als verschil met de gemeten lengte +15 cm, 6 cm en 4 cm.
De eerste is voor een meetlijn van 264 m vrij groot, maar op
zich zelf toch nog niet verontrustend, tenzij deze percelen in het
nauwkeurigheidsgebied 1 liggen. Erger is dat de tekens van de
verschillen voor de eerste lijn en voor de andere twee tegengesteld
zijn. Dat geeft ons al een kleine aanwijzing.
We zetten ons onderzoek voort, en berekenen de coördinaten
van e en f, respectievelijk als meetpunten in de lijnen 62-56 en
63-81, waarna controle is uit te oefenen op de lengte van de lijn
ef. Uit coördinaten vinden we hiervoor 298,98 m, terwijl gemeten
is 300,645 m. Dit is zeker een ontoelaatbaar verschil. We denken
meteen aan een niet juist liggen van één der eindpunten e of f.
Teneinde bevestiging van ons vermoeden te krijgen, berekenen
we nu de coördinaten van c en d als toppen van loodlijnen op
de meetlijn 62-63, waarna controle van de afstanden ec en df
mogelijk is. De aldus gevonden afstand df blijkt overeen te komen
met de gemeten maat, terwijl de punten c, d en f nagenoeg op
een rechte lijn liggen. Het punt f ligt dus in de lijn 63-81. Voor
de afstand ec vinden we 92,30 m, ongeveer hetzelfde verschil als
we voor ef constateerden. M.a.w. we kunnen concluderen dat het
punt e zich niet in de lijn 62-56 bevindt.
De commissie geeft met het boogje bij e uitdrukkelijk aan: de
lijn 62-e-56 is recht. Dus de steen 56 is verplaatst en wel ca.
2,20 m in Westelijke richting, even aannemende dat de tekening
Noord is gericht, hetgeen in werkelijkheid niet het geval is.
105