pinnen en palen wel degelijk als „Publizitatszeichen für das Eigen-
tumsrecht oder ein sonstiges Recht",
Dit komt ook uit in de studies van Thureau-Dangin, die de
spijkerschriftteksten van het Louvre onderzocht. (Revue d'assyrio-
logie et d'archéologie Oriëntale, Paris, t. XXI, 1.)
Blijkens één van deze teksten worden door de koning enkele
ambtenaren aangewezen, om in de gebruiksgronden voor metaal
arbeiders, van welke de percelen reeds zijn aangeduid, in tegen
woordigheid van de groepsleider de pinnen in te slaan en de
afzonderlijke gebruikers hun pin te wijzenDe handeling slaat
hier op de toewijzing en op de vestiging van het gebruiksrecht.
Scheil heeft wel verondersteld, dat enkele woorden in de teksten
het bestaan van een kadaster doen veronderstellen (Recueil de
travaux relatifs a la philologie et a l'archéologie Egyptiennes et
Assyriennes, 24, 27, Paris), maar dat ook dergelijke rechten en
en borgstellingen in min of meer officiële registers ingeschreven
moesten worden, is niet uit feiten bekend geworden.
In Athene moesten verkopen reeds 60 dagen tevoren worden
bekend gemaakt. Een dergelijke voorzorg komt ons overbodig voor
daar, waar de mutaties in officiële registers werden ingeschreven.
In Cyzicus, dat in het begin van onze jaartelling door aard
bevingen grotendeels werd verwoest, werd koop en in-pand-geving
gedurende vijf achtereenvolgende dagen omgeroepen, alvorens deze
definitief kon worden gesloten.
Volgens Theophrastus was het doel van deze publiciteit, te con
stateren „dat het goed vrij en onbelast en dat de verkoper werkelijk
eigenaar was" (fragment 97, 1 en 2).
Ieder kon tegen de verkoop opkomen. In geval van bezwaar
besliste de rechtbank.
De akte werd soms gepasseerd door een magistraat dit was
b.v. zo in Mitilini maar men kan dit beschouwen als een uit
zondering.
Bijna steeds bood de verkoper aan de koper enkele personen
aan, die zich voor hem garant stelden. Voor wat het aantal van deze
borgen betreft, is er geen regel te herkennen: bij belangrijke
mutaties waren het er soms minder dan bij onbelangrijke.
Meestal waren zij soms tot zeven in getal gezamenlijk
verantwoordelijk. Wij kunnen op deze figuur niet ingaan. Lebas-
Waddington o.m. in „Inscriptions d'Asie Mineure", de „Inscriptions
juridiques" en vele andere geschriften geven voldoende gelegen
heid, om het verschijnsel in al zijn consequenties te bestuderen.
In de 3e en 2e eeuw v. Chr. waren mutaties van onroerend goed
reeds vrij talrijk. In de inscriptie van Tenos wordt bericht, dat
125