twee getuigen hebben de akte op elke bladzijde ondertekend. Hoewel een der daarbij gecompareerd hebbende getuigen een Zuid-Afrikaanse notaris was, is de akte niet meer dan een onder hands opgemaakt stuk. Wel is de inlevering en inschrijving geschied ter voldoening aan en in overeenstemming met de desbetreffende voorschriften der Zuid-Afrikaanse wet, wel mag worden aangenomen, mede op grond van overgelegde adviezen, dat naar het oordeel van de Master of the Supreme Court te Pretoria de akte als een naar Zuid-Afrikaans recht geldige uiterste wilsbeschikking is te beschouwen, maar deze Master is geen rechterlijk ambtenaar en beoordeling van geschillen over de geldigheid of inhoud van uiterste willen is voorbehouden aan de bevoegde Z.-A. rechter. Op grond van deze en enkele andere feiten overwoog het Gerechtshof dat het testament niet is opgemaakt door een open baar ambtenaar, noch bij leven van de erflater bij zodanige ambtenaar in bewaring is gegeven. Aan de erfgenaam(eiser) werd zijn vordering ontzegd. Het Beheersinstituut is tegen dit arrest opgekomen. De Hoge Raad overweegt omtrent het cassatiemiddel o.m. het volgende dat het, met het oog op de in art. 1905 B.W. gegeven omschrijving van het begrip authentieke akte, niet twijfelachtig kan zijn, dat de wetgever, in art. 992 van een authentieke akte sprekende, op de wijze van totstandkoming der akte heeft gedoeld; dat wel aangenomen moet worden, dat in art. 992 onder bij authentieke akte gemaakte uiterste willen mede moeten worden verstaan olografische en geheime dus niet ten overstaan van een openbare ambtenaar verleden testamenten, aan het tot stand brengen waarvan in een vreemd land door een daartoe bevoegde openbare ambtenaar op soortgelijke wijze als in de artt. 979, 987 en 988 voor de notaris is voorgeschreven, is meegewerkt; dat het echter niet geoorloofd is om, met algehele verwaarlozing van de woorden der artt. 992 en 1905, een uiterste wil, aan het tot stand brengen waarvan op geen enkele wijze door een open bare ambtenaar als zodanig is meegewerkt, als een bij authentieke akte gemaakte uiterste wil te laten gelden; dat zulks ook niet met de wordingsgeschiedenis van art. 992 te rijmen zou zijn; dat immers daaruit blijkt, dat het bepaaldelijk de bedoeling van de wetgever is geweest, dat een door een Nederlandse onderdaan in een vreemd land gemaakt olografisch testament, dat niet bij het leven van de erflater aan een openbare ambtenaar in bewaring is gegeven, wegens de aan een stelsel, dat een zodanig testament wel geldig verklaart, verbonden gevaren, hier te lande niet van kracht zou zijn. Het middel van cassatie wordt niet gegrond geacht. Het beroep wordt verworpen. 181

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1954 | | pagina 17