Men houde in het oog, dat uitkeringen ingevolge ziekte-, in-
validiteits- en ongevallenwet e.d. bij de technische verwerking van
de gegevens omtrent ambtenaren zijn geboekt als „bruto-loon"
en dat daaronder tevens vallen de sociale lasten, door de werk
gever betaald t.b.v. de werknemer, als pensioenpremie ed., (f558.—)
en het netto-voordeel van eigen productie (tuin) en van ontvangen
geschenken in natura (f257.—).
Het blijkt, dat de geschoolde handarbeiders gemiddeld per gezin,
uitgedrukt in van hun totale uitgaven, 10.6 meer aan voeding
besteedden dan de ambtenaren, hetgeen, zo zegt de statisticus op
blz. 12, in overeenstemming is met wat Engels reeds in zijn be
kende wet constateerde, nl. dat bij daling van het inkomen de
uitgaven voor voeding, uitgedrukt in zullen stijgen.
Verder kan worden geconstateerd, dat de gezinnen van ge
schoolde handarbeiders relatief meer uitgaven aan volksbrood,
aardappelen, margarine en melk, en de gezinnen van middelbare
employés en ambtenaren relatief meer uitgaven aan koek, koekjes
en gebak, uitheemse vruchten, alcoholhoudende dranken, chocolade
en eieren, cafébezoek.
Voor wat de vacanties betreft, wordt medegedeeld, dat van de
128 gezinnen van ambtenaren der employé's 98 met vacantie gingen
en van 122 handarbeidersgezinnen 54.
De duur der vacantie was gemiddeld resp. 16 en 10 dagen.
De statistiek betreffende absolute en relatieve uitgaven voor
enkele niet-voedingsartikelen (verwarming, kleding, huishoudelijke
hulp!, ontwikkeling en ontspanning, liefdadigheid en belastingen)
is in zijn detaillering alleen al belangwekkend genoeg, om deze
publicatie aan te schaffen.
In het algemeen gesproken, wordt bij een inkomen van f 3921.
resp. f6702.— aan voeding uitgegeven f1412.—, resp. f1693.—
en voor niet-voedingsartikelen f2504. resp. f 4956.
Beide groepen komen naar onze smaak te kort op het terrein
van ontwikkeling en ontspanning, terwijl procentsgewijze de hand
arbeiders meer uitgeven op het terrein van de godsdienst en het
roken en de ambtenaren beduidend meer aan belastingen (9.8
tegen 3.8%) en verkeers- en vervoerkosten (7.5% tegen 6.1%).
Het is jammer, dat de vergelijking niet kan worden doorgetrokken
tot ongeveer gelijk samengestelde gezinnen van hogere employé s
en ambtenaren. De publicatie met statistische verwerking van uit-
gaven-rekenjngen van 111 gezinnen met inkomens van f7000.—
tot f 15.000.— hebben slechts betrekking op cijfers van 1951.
Was hier geen medewerking te vinden?
192
W.K.