door de overheid, zowel voor misdaden moord, brandstichting
en tempeldiefstallen als voor belastingschulden en andere
vorderingen ten behoeve van de Staat geven ons t.a.v. de instituten,
waar deze werden ingeschreven, geen licht. Omtrent de bestemming
van deze confiscaties vonden wij bij Aristoteles (zie: Politiek VII,
3, 2), de grote voorstander van het particulier bezit, de aanbe
veling om dergelijke goederen te schenken aan de „goden".
Nog eens: de afscheiding van eigendommen.
Wanneer het domeingronden of heilige plaatsen betrof, waren
de Grieken m.b.t. de afscheiding van die eigendommen buitenge
woon precies. Bij voorkeur bestemde men voor deze gronden de
terreinen met natuurlijke grenzen, dus: waterlopen, een heuvelrug,
de zeekust, een voetpad b). Ook een zware muur of heg was niet
zeldzaam. Op de omtrek geplaatste grenspalen waren steeds diep
ingegraven. Maar omdat verplaatsen dan toch nog mogelijk was,
bevestigde men deze graag aan een vast voorwerp, zoals een
boom of een rots of men zette de steen of paal in een stroom,
waar hij moeilijk bereikbaar was.
Documenten bevestigen dit.
De Staat had nog meer moeite om zijn eigendommen te be
schermen dan een particulier, omdat juist de Staatseigendommen
zo menigvuldig en uitgestrekt waren.
In de 4e eeuw waren de epimelètes van de stam Erechtheide
belast met de halfjaarlijkse verificatie van de grensstenen. Zulke
controlefuncties ontmoet men ook elders en onder verschillende
namen. Zo kenden de Chio's magistraten, die men grenssteenbe
wakers noemde {ovQoopvlaxEg). Hier werd elke verstoring gestraft.
Daarbij werd er niet eens op gelet, of tegelijk ook grond werd
aangetrokken.
De god Dionysius bezat te Heraclea in Lucanië een domein
dat aan de Noordkant eindigde bij de rivier de Aciris en aan de
Zuidkant bij een plaats, genaamd Ai auioQoai (waarschijnlijk ook
water). Ten Westen en Oosten was het door wegen afgescheiden
van de aangrenzende particuliere eigendommen. Richting en breedte
waren aangeduid door 7 grensstenen aan elke zijde. Toen deze
terreinen in 4 percelen werden verdeeld, legde men tussen de
eerste twee een weg aan van 30 voet breed en plaatste er 8
stenen; tussen de andere maakten men smalle paden met twee
grensstenen. Tekeningen hiervan vindt men o.a. in „Inscriptiones
graecae Siciliae et Italiae", blz, 172 en in „Inscriptions juridiques
grecques", blz. 222.
168
b) De staten hebben steeds de neiging hun grenzen te doen samenvallen met
natuurlijke grenzen. Men leze C. B. Fawcett, Frontiers. A study in political
geography. Oxford, 1921 en Prof. Dr. H. N. ter Veen, Grenzen. Servire, Den Haag,
1947.