Ir L. H. BOUWMAN:
Overgang van grond naar nief-agrarische
doeleinden
Zo luidt de titel van het lijvige rapport, dat door een studie
commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van het Ministerie
van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, de Centrale
Directie van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting en van de
Rijksdienst voor het Nationale Plan, werd uitgebracht, als resultaat
van haar studie om te zoeken naar aannemelijke richtlijnen voor
de overgang van agrarische grond naar andere bestemmingen.
Ten dele heeft haar onderzoek slechts kunnen leiden tot aan
bevelingen. Voorzover de verkregen uitkomsten wel het karakter
van richtlijnen zouden kunnen aannemen, achtte de commissie het
gewenst de uitkomsten aan een nadere toetsing door deskundigen,
zowel op het gebied van planologie en stedebouw, als uit de agra
rische sector, te onderwerpen. In dit licht bezien werd het rapport
voorshands in de vorm van een ontwerp ter discussie aangeboden.
In de inleiding van bedoeld rapport, dat overigens uit een 10-tal
hoofdstukken bestaat, wordt er op gewezen, dat er voor Neder
land bijzondere aanleiding bestaat zich ernstig bezig te houden
met het vraagstuk van de mogelijkheden, die de grond biedt en
de eisen, die daaraan worden gesteld. Ons land immers levert
slechts beperkte mogelijkheden vanwege zijn dichte, nog steeds
toenemende bevolking en zijn reeds zeer intensief in cultuur zijnde
bodem. Het Centraal Bureau voor de Statistiek gaat van de ver
wachting uit, dat in 1980 Nederland 13.000.000 inwoners zal
tellen (thans ruim 10.000.000). De vergroting van ons grond
oppervlak wordt tot ruim 1980 geraamd op 150.000 ha.
Behalve uit het oogpunt van voedselvoorziening, komt men bij
de beschouwing van het onderhavige vraagstuk ook in aanraking
met de evenzeer dringende behoefte voor woningbouw, industrie
terreinen, aanleg van wegen en kanalen, vliegvelden en sport
terreinen.
In het rapport wordt allereerst getracht de huidige overgang
van gronden naar niet-agrarische doeleinden te benaderen. Reeds
voor de tweede wereldoorlog werd aan dit vraagstuk grote
aandacht geschonken.
In het door de zogenaamde Commissie Lovink uitgebrachte
rapport (1924) over de te verwachten baten bij afsluiting en droog
making van de Zuiderzee wordt opgemerkt, dat tegenover de
jaarlijkse winst aan cultuurgrond voor de periode van 1912—1922
een verlies geboekt moet worden van plm. 2400 ha per jaar.
229
l) Rapport, uitgegeven door het Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf te 's-Graven-
hage. (Publicatie van de Rijksdienst voor het Nationale Plan.)