Examens N.L.F. 1954 Landmeettechnicus 1954, diploma NX*F* Kaarttekenen21 April 1954, 9.0012.30 uur. Op een van ruitpunten voorzien vel papier moest een kadastrale situatie gekaarteerd worden op schaal 1 500. Van vier punten waren coördinaten gegeven. De kaartering inkten en afwerken volgens gegeven aanwijzingen. Kaarttekenen21 April 1954, 13.30—14.30 uur. Een gegeven kadastrale situatie kopieëren op calqueerpapier, zonder de harcering. Enige bijpijlingen aanbrengen. Landmeten en Waterpassen21 April 1954, 14.45 16.15 uur. 1. Waarom waterpast men uit het midden, met een instrument met revisieniveau? 2. Geef een definitie van de kaarthoek, met een figuur ter toe lichting. 3. De kaarthoek van AP 17,3491 gr, l_ APB 358,9421 gr. Hoe groot is de kaarthoek van BP? Teken dit en maak een berekening ter controle. 4. Bij een waterpassing moet een ongelijke slag worden genomen, Achterafstand 60 m, voorafstand 40 m. De daaropvolgende slag wordt 90 m lang. Gevraagd: Waar moet dan het instrument worden geplaatst als het ontregeld is? 5. Tussen 2 bouten met bekende hoogten, R.B. Weesp 2 1,185 m -f" N.A.P. en R.B. Naarden 1 =3,908 m N.A.P. wordt een waterpassing uitgevoerd in heen- en teruggang, ter bepaling van de hoogten van de tussengelegen bouten Dijk, Duiker en Brug. De lengten der secties, zoals deze in heengang worden gemeten (R.B. Weesp 2 R.B. Dijk R.B. Duiker R.B. Brug R.B. Naarden 1) zijn resp. 1200 m, 1800 m, 1400 m en 1600 m. De gemeten hoogte verschillen zijn hierbij achtereenvolgens 2,333 6,765 9,839 en 3,762 m. Bij de terugmeting (van Naarden naar Weesp) wordt achter eenvolgens gevonden: 6,246 0,163 3,243 en 7,661 m. a. Maak een resumtie van deze waterpassingen. Bereken daarin de hoogten van de 3 tussenpunten. 246

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1954 | | pagina 38