meer dan 100-jarige kadastrale dienst van de been te lopen. En
wanneer die niet oppast is dit gevaar helemaal niet denkbeeldig.
Wanneer we bijvoorbeeld zien naar de stormachtige groei van de
Cultuurtechnische Dienst, dan zijn we geneigd om als oudjes het
wijze hoofd te schudden en te vrezen, dat het op ongelukken
uitloopt.
Maar meestal komt het jonge goed wel aardig terecht. Zie maar:
le. Een ontwerp van wet wordt verwacht, waarbij in Wageningen
(waar aan de Landbouwhogeschool de bakermat van de cultuur
technische ingenieurs is) de vestiging van een internationaal insti
tuut voor de bestudering van landaanwinning, inpoldering, cultuur
techniek en grondgebruik zal worden voorgesteld.
De Kellogg Foundation in Amerika heeft na de watersnood 1,2
millioen voor een dergelijk doel beschikbaar gesteld. (Publicatie in
H.V.V. 32/7-1954);
2e. De ingenieur, die aan het hoofd staat van de cultuurtechni
sche dienst van een provincie heeft kortelings de rang en titel:
Hoofdingenieur-directeur verkregen.
De ontwikkeling is stormachtig: ten tijde van de eerste Ruilver-
kavelingswet (1924) had men hier vrijwel nog niets van cultuur
techniek gehoord en werd een ruilverkaveling practisch geheel door
het kadaster bekokstoofd. Thans komt men het woord: „cultuur
techniek" telkenmale tegen (tot voor de radio toe; reclame is veel
waard!) en wordt er in een publicatie als hiervoor genoemd over het
kadaster niet gerept, hoewel die dienst bij de verkaveling ook der
rampgebieden onmisbaar is. Inderdaad onmisbaar, maar blijft dit
zo? Wanneer de huidige ontwikkeling doorzet zal het kadaster
niet zo heel lang meer onmisbaar zijn. Het zal steeds meer in het
oude-mannenhuis gedrukt worden en tenslotte alleen nog maar
dienst doen als bewaarplaats voor oude en stoffige papieren.
En wanneer er daarom gesproken moet worden over liefde voor
de dienst, dan geeft de liefde voor het dienstvak ons dit in: dat er
spoedig wat moet gebeuren.
De kadastrale dienst is namelijk nog geen oud mannetje. Het
dienstvak is echter thans wel zo oud en wijs geworden, dat het op
eigen benen kan staan en zonder gevaar onder de vleugels van de
kloek Belasting uit kan.
Er zijn verschillende omstandigheden, die daarvóór pleiten:
a. De ontwikkeling in de breedte laat de vraag zien die er in de
maatschappij naar nauwkeurig meetwerk is;
b. De technische kant van het métier vraagt om internationale
contacten, in veel sterker mate, dan men bij de belastingdienst ge
wend is. Een even sterk contact als dat in andere technische rich
tingen reeds lang is bereikt of waar aan het leggen in volle overgave
wordt gewerkt. Nederlandse ingenieurs worden over de gehele
257