eigenlijk gelijk had. Ik moge dit door de rest van mijn betoog enigs zins verduidelijken. De instelling van het diploma van geodetisch ingenieur is voor het vak van grote betekenis. Niet zo zeer omdat daarmede de inge nieursrang binnen het bereik van een grotere categorie van technici, werkzaam in de landmeetkunde, is gekomen, als wel om de moge lijkheid, die tot heden toe helaas nog slechts in theorie bestaat, dat geodeten ook aan de T.H. kunnen promoveren en daarmee het hoogste symbool van de wetenschappelijke opleiding bereiken. Er zijn echter m.i. een tweetal consequenties aan verbonden, die naar ik meen niet altijd ten volle in hun gewicht worden onderkend. Er wordt om op het eerste punt te wijzen, geklaagd over een tekort aan animo voor de studie van geodetisch ingenieur. Er moet dui delijke propaganda worden gemaakt om een voldoende aantal stu denten voor geodesie te krijgen. De Kadastrale Dienst is er zelfs toe overgegaan, studietoelagen in te stellen. Ik acht dit op zichzelf een ongezonde manipulatie, die hoogstens als overgangsmaatregel aanvaardbaar is. Wie echter eenmaal hetzij voor zijn eigen zoon, hetzij voor een kennis de discussie moest voeren, die ontstaat bij twijfel tussen de keuze van b.v. civiel-ingenieur of geodetisch inge nieur en die dan de vraag moet beantwoorden welke maatschappe lijke mogelijkheden er voor beide categorieën open liggen, komt in een geval, waarbij niet een duidelijke voorkeur voor de geodesie spreekt, tot de teleurstellende conclusie, dat het maatschappelijk aspect van de geodetisch ingenieur gemiddeld lager ligt dan voor de gemiddele civiel-ingenieur. Zonder enige twijfel is dit toe te schrijven aan het feit, dat weliswaar de wetenschappelijke scholing voor beide categorieën gelijk is, maar dat de waardering van deze wetenschappelijke kennis van beide categorieën bij hun beroeps uitoefening nog niet dezelfde is. Ik meen dat dit moet worden toe geschreven aan de nawerking van de tendenzen in het bijzonder in de kadastrale wereld, zoals die in de afgelopen 30 jaar, zij het in verminderende mate duidelijk zijn geweest om het aantal landmeters zo hoog mogelijk te houden. Nu is het eenmaal een onontkoombare maatschappelijke wet, dat de totale hoeveelheid maatschappelijke waardering in dit geval vrijwel constant is. D.w.z. wie het in de breedte zoekt, zal zich in de hoogte geknot vinden. De Directeur- Generaal van de Belastingen stond in 1934 nog midden in de tijd, waarin het kwantitatieve, onuitgesproken weliswaar, maar toch met grote duidelijkheid het hoofdmoment uitmaakte in het betoog, dat men van kadastrale zijde leverde. Vandaar dat de hoogte, die Tienstra en ik op dat ogenblik nastreefden, wezenlijk onaanvaard baar was. Het feit. dat het Departement van Financiën studie toelagen moet geven om zoveel geodetische studenten te krijgen, dat het Kadaster op een behoorlijke personeelsbezetting kan reke nen, is er een aanduiding van, dat nog altijd het conflict tussen aantal en hoogte in dit opzicht niet is uitgevochten en er geen 57

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1955 | | pagina 15