opzicht in een overgangsfase verkeren. De strijd van de jaren
192030, waarover ik in den aanvang sprak, is in beginsel be
slist. Men zit echter met de moeilijkheid, dat voor de ingenieur de
situatie nog zodanig is, dat men meent te moeten opereren met
titels als Hoofdlandmeter A en Hoofdlandmeter B inplaats van de
hoofdingenieurstitel te moeten toekennen. Aan de andere kant zit
men met een categorie van lager personeel, dat aan de eisen, die
een goede middelbare opleiding in de toekomst moet stellen om op
den duur te kunnen functionneren zoals ik mij dat denk, geenszins
voldoet. M.i. is er slechts één weg om hieruit te komen. Het heeft
geen zin om uit de moeilijkheden, die uit een incidentele overgangs
toestand voortvloeien, argumenten te smeden om de ontwikkeling,
die onontkoombaar is, te keren. Men zal in beide categorieën
moeten geven en nemen en vermoedelijk meer geven dan nemen.
De plannen om aan het middelbare personeel de mogelijkheden te
geven door het afleggen van examens te tonen, dat men naast
zekere ervaring ook beschikt over althans het wezenlijkste gedeelte
van de kennis, die men in de toekomst van het hoger geclassificeerde
middelbaar technische personeel moet vragen, lijken mij onderdelen
van een juist beleid. Indien dit in zoverre binnen de kadas
trale dienst is tot stand gebracht, dat de leiding zich niet
meer behoeft af te vragen, wat men aan deze categorie mag toe
vertrouwen maar liever wat men eraan kan toevertrouwen, is tevens
het moment aangebroken waarop men aan de andere zijde de
consequenties dient te trekken van de ingenieurspositie van de
leidende figuren. Met dit proces van overschakeling op een nieuwe
toestanddie onmiskenbaar betekenen zal een relatieve vermeerde
ring van het aantal middelbaar landmeetkundigen naast de
onmisbare hoeveelheid lager landmeetkundig personeelzullen ver
schillende jaren gemoeid zijnDit proces zal in het bijzonder in de
Kadastrale Dienst gepaard gaan met talrijke discussies tussen de
verschillende categorieën waarbij ik nog eens in herinnering zou
willen brengen de uitspraak van 1931, dat de subjectiviteit van een
groep of klasse, die wij meedragen in onze gehele levenshouding,
als zodanig, d.w.z. als subjectiviteit scherp moet worden onderkend,
d.w.z. dat wij de relatieve waarde ervan helder voor ogen hebben
te stellen.
Met betrekking tot de andere diensten in de technische sfeer ligt
dit probleem, zoals ik reeds heb gezegd, belangrijk eenvoudiger. De
directe parallel tussen een landmeetkundige dienst van een ge
meente en die van de bestratingen b.v. maakt de aanvaarding van
deze nevenschikking van de verschillende categorieën zonder
meer en eenvoudig aanvaardbaar. Daar ziet men zich dit proces
dan ook meestal voltrekken met heel wat minder discussie dan
zulks in de kadastrale wereld het geval is. Desalniettemin zal ook
daar het beschikbaar komen van goed opgeleid middelbaar tech-
60