c. De opleiding onafhankelijk van de latere werkgever.
d. Voldoende begrip van aanverwante middelbare opleidingen.
ad a. De voldoende algemene vorming is noodzakelijk, in de
eerste plaats al omdat de vorm van het onderwijs in Nederland dit
nu eenmaal medebrengt, maar bovenal omdat dit de afgestudeerde
brengt op een niveau, en hem de middelen verschaft, dit verder uit
te bouwen op dezelfde wijze als dit het geval is bij de bouwkundi
gen, de waterbouwkundigen en anderen, die hij verder bij de
gemeente zal ontmoeten en met wie hij zal moeten samenwerken
en verkeren.
Deze vorming komt tot uiting in de geëiste vooropleiding en in
verschillende gedoceerde vakken: de exacte zoals Wiskunde, Na
tuurkunde en Kosmografie, de Nederlandse-, de Duitse- en de
Engelse taal en b.v. Staatsinrichting, Inleiding tot het recht en
Cultuurgeschiedenis.
ad bDe middelbare vakstudie moet gericht zijn op het bijbrengen
van een zodanig theoretisch en vooral praktisch inzicht, dat dit
voor de aanstaande werkgevers een voldoende garantie geeft dat
de afgestudeerde in het algemeen binnen een zekere termijn zich
kan inwerken in de speciale richting, waarin de taak van de werk
gever zich voornamelijk beweegt. De middelbare kracht moet dus
kunnen slagen bij het Kadaster met zijn juridisch-administratieve
inslag en bij de gemeenten met hun toepassingen op stedebouw
kundig, bouwkundig en civieltechnisch gebied, maar ook daar waar
hij meer cultuurtechnisch georiënteerd zal moeten zijn. Hij zal
voorts niet vreemd moeten staan tegenover een werkkring die uit
zending naar het buitenland met zich mee zal brengen, waar het
accent b.v. meer op de exploratie zal vallen.
Vooral in de algemeen georiënteerde opleiding schuilt m.i. het
verschilpunt tussen de middelbare en lagere opleidingen. Bij de
lagere opleiding is het onderwijs gericht op de directe praktische
bruikbaarheid op een beperkt terein. De algemene vorming en ook
de vakstudie worden welbewust hiertoe begrensd. Bij de middelbare
opleiding moeten de algemene vorming en de vakstudie niet alleen
er op gericht zijn bij de gediplomeerde een zodanige basis te
leggen, dat deze zich in de praktijk, waar hij ook terecht zal komen,
behoorlijk vlot zal kunnen inwerken, maar dat daarnaast de midde
len zijn gegeven, dat hij een hoger niveau zal kunnen bereiken
dan voor de lagere krachten is weggelegd. Een zodanig niveau,
dat hij zelfstandig kan werken en leiding kan geven in een middel
bare functie.
Vanzelfsprekend zal ook de maatschappij hierbij een natuurlijke
selectie toepassen en kan geen enkele opleiding of diploma een
absolute waarborg tot slagen geven.
De vakstudie zal dus in ons geval niet alléén de Landmeetkunde
dienen te omvatten, maar evenzeer de noodzakelijk te achten
71