werk, dat in vroeger eeuwen werd verricht. Over deze zijde van
het beroep van de landmeter van het Kadaster is veel te doen
geweest en veel gediscussieerd. Kwaadsappige beoordelaars hebben
eens de opmerking gemaakt, dat dit aspect van het beroep van de
landmeter des te belangrijker wordt, naar mate de kwaliteit van het
werk van zijn voorganger slechter is, d.w.z. dat bij een perfect
Kadaster dit soort problematiek, waaraan in het verleden de land
meter van het Kadaster zo vaak de waardigheid van zijn ambt heeft
ontleend, veroordeeld is belangrijk te vereenvoudigen en daarmede
als waarde-element te verbleken. Ik geloof, dat in deze redenering
een kern van waarheid schuilt, waarmee men ook in de toekomst
rekening zal dienen te houden.
Een feit is het intussen, dat in de jaren tot aan de Tweede
Wereldoorlog de gehele functie-verdeling in sterke mate onder
het teken heeft gestaan van de discussies rondom deze problema
tiek. Onvriendelijk gezegd heeft menige landmeter van het Kadas
ter zijn sociale positie verdedigd met argumenten, die aan deze zijde
van het beroep waren ontleend. Laten wij wel bedenken, dat dit
dus in het algemeen argumenten zijn, die met de technische zijde
van de landmeetkunde slechts in zoverre te maken hebben, dat zij
zwaarder gaan wegen, naar mate de uitoefening van het vak in het
verleden onvolkomener is geweest en de controle op de manipulaties
van het publiek dientengevolge voor ingewikkelder vraagstukken
plaatst. Het is dus wel begrijpelijk, dat zolang in dit beroep weinig
differentiatie van werkzaamheden bestond, ook differentiatie van
personeel geen zin had. De belangrijkste is in dit opzicht zonder
twijfel geweest de invoering van de tekenaars. Wij behoeven echter
slechts te verwijzen naar de discussies, die in de jaren tussen 1920
en vooral 1925 en 1930 zijn gevoerd, van kadastrale zijde in het
bijzonder door wijlen de heer W. Smit om te begrijpen, hoever men
in die tijd bij het kadaster nog verwijderd was van een verder
gaande differentiatie in de personeelsorganisatie.
Hoe is het nu gegaan aan de technische zijde? Ik kan mij niet
onttrekken aan de indruk, dat daar het vak eigenlijk volkomen
weggezakt is. Indien ik mij nog eens de toestand voor ogen haal,
zoals die bij het begin van mijn activiteit in de twintiger jaren op
landmeetkundig gebied in de ingenieurswereld was, dan is deze
uitlating bepaald niet overdreven. De tijd was lang voorbij, waarin
een bekwaam ingenieur zich ook met een zekere voorkeur landmeter
noemde. Nu was de toestand veeleer zo, dat een ingenieur in een
grote dienst, die men eigenlijk voor wat beters beslist niet kon
gebruiken, bij voorkeur ergens belast werd met landmeetkundig
werk. Zeker bij de Rijkswaterstaat moest in die jaren iedere jonge
ingenieur enige tijd doorbrengen bij de opmeting van de rivierkaart
om daardoor te leren het driehoeksnet van de rivierkaart met een
sextant te meten. Ik heb niet de indruk, dat de berekening aan hem
50