het onderwerp dat ons thans bezig houdt. Maar is er in diepste wezen zo'n groot verschil tussen de grondbelasting als belang rijkste inkomstenbron voor een volksgemeenschap (en noodzakelijk voor het voortbestaan van een Staat) en het ongeld" als nood zakelijke bron voor het voortbestaan van een land als 't Noorder kwartier? Ook in Rijnland was de bodem de grondslag qelijk elders in Holland voor de landshuishouding en de lastenverdeling vond er eveneens „morgen-morgensgelijk" plaats: de ambachten werden naar hun totale oppervlakte aangeslagen in verhouding tot de totaalgrootte van het heemraadschap.4) Dat was de theorie. De morgentallen der ambachten waren echter uit een verleden van eeuwen geleden overgenomen en brachten (evenals thans met de belastbare opbrengst van de vaste goederen voor de Grondbelas ting het geval is) nóch de vermindering van het voortbrengend vermogen noch de vermeerdering van de opbrengst van de bodem tot uitdrukking. Steunende op gebrekkige perceelsgewijze meting uit vroeger eeuwen, en wellicht ook op de schatting van de grootte door de ambachtsbesturen zelf alsmede op eigen aangifte onder ede door de eigenaren, konden soortgelijke misstanden als in Hollands Noorderkwartier ontstaan. En ook hier wellicht door het voorbeeld van de Hondsbossche greep men naar een geheel nieuwe opmeting der onderscheidene ambachten. Reeds eerder is er in mijn artikelenserie op gewezen, dat pas na de toe passing van de driehoeksmeting (door Gemma Frisius omstreeks 1533 ontwikkeld) en van de raex (meetketting) de opmeting van grote delen van een land niet al te tijdrovend en niet al te kostbaar meer was. Ook in Rijnland was het mede Simon Meeuwsz, die in 1539 of 1540 de opdracht kreeg tot het meten (in samen werking met twee collega's) van geheel het gebied van het heem raadschap, een werk dat in 1544 gereed kwam en verrassende resultaten opleverde. Was volgens de oude opgaven waarnaar het ambachtsquotum berekend werd geheel Rijnland 50.000 morgen groot, de totale oppervlakte bleek volgens de hermeting bijna 20.000 morgen méér te bedragen. Het veenambacht Aalsmeer, dat vroeger altijd was aangeslagen voor 1500 morgen, zag naar de nieuwe maatstaf een grootte bepaald van4446 morgen. Met als gevolg dat Aalsmeer betaling weigerde. Ook andere veen- schappen, enkele landheren en de stad Leiden kwamen in verzet en dit had tot gevolg dat na 5 jaren van geharrewar wél de nieuwe opmeting als grondslag voor 't morgengeld bleef aangewezen, maar dat het beginsel van pondspondsgewijze bijdragen in de plaats kwam van het eeuwenoude morgen-morgens gelijk" belasten van de grond. Want immers: in de schikking tussen Rijnland en de opponenten werd bepaald, dat in aanmerking genomen zouden worden de onbelastbare en de minderwaardige landen in elk am bacht; m.a.w. niet alleen de grootte zou meetellen maar ook de 94

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1955 | | pagina 4