invordering van de grondbelasting andere vaststellingsmogelijk- heden zouden worden opgebouwd. Mogelijkheden, subtieler en gedifferentieerder dan de grove en met de jaren steeds onjuister wordende schatting, waarvan de herziening al in 1870 tien jaren arbeid zou kosten en welke belasting in haar practische uitvoering thans zó ver van de basis: belasting op een bepaalde vorm van inkomen uit de opbrengst van de bodem" is geraakt, dat ernstig over haar opheffing wordt gedacht. Literatuur: K. BUURSINK: De positie van de pachter hij ruilverkaveling Nu de nieuwe ruilverkavelingswet (wet van 3 November 1954, Stbl. 510) is verschenen, lijkt het mij de moeite waard enige aan dacht te besteden aan de positie, waarin de pachter geleidelijk aan is komen te verkeren. We zullen daarom eens nagaan hoe achtereenvolgens de ruilverkavelingswetten van 1924 en van 1937, gewijzigd in 1941, rekening hielden met de pachter en wat de wet van 1954 er thans van zegt. Dit doen we het beste door het bekende regelingsartikel", de omschrijving en vaststelling van de Lijst van Rechthebbenden en het artikel betreffende het Plan van Ruilverkaveling uit de verschillende wetten te vergelijken. De oudste ruilverkavelingswet (wet van 31 October 1924) noemt de pachter nauwelijks. In die tijd was er ook nog geen pachtwet en werd het als normaal beschouwd, dat een grondeige naar aan de pachtverhouding een einde maakte, als de pachter hem niet langer beviel. Het was ook de tijd van de jaarlijkse openbare verpachtingen, waarbij de pachters tegen elkaar opboden om bedrijfsgrond te bemachtigen, dit wel ten gerieve van de beurs van de verpachter maar niet van de gepachte grond, daar de pachter door roofbouw probeerde, ondanks de hoge pachtsom, nog winst uit het bedrijf te halen. De ruilverkavelingswet 1924 zegt omtrent de regeling der rech- 98 1) Zie verslag van de Handelingen in dit Orgaan, 13e jg. no. 1. 2) Hans Hermans, Hoe Nederland groeide (Bussum 1945) blz. 86. 3) Mr G. de Vries Azn., Nieuwe bijdrage tot de Geschiedenis v. h. Hoog heemraadschap v. d. Hondsbossche en Duinen tot Petten. Verslagen en mede- deelingen der Kon. Akad. v. Wetensch. afd. Letterkunde, 12e deel, A'dam 1869, blz. 390. 4) Mr Dr S. J. Fockema Andreae, Het Hoogheemraadschap Rijnland. Diss. Leiden 1934, blz. 157. 5) Mr J. G. C. Joosting, Drentsch Plakkaatboek, dl. I, blz. 55, 90, 113, 159, 164, 210. 6) Ir A. G. Swart, Iets omtrent de indeeling der perceelen op de Drentsche esschenT. v. K. en L., jg. 1934, blz. 298.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1955 | | pagina 8