dellijke ongerustheid voor wat betreft deze permanente vakcursus,
die is toegezegd.
Tot het Bestuur van K. 6 L. hebben wij echter nog het verwijt
te richten dat zij bij herhaling is vervallen in de fout, slechts één
zijde van de medaille te belichten.
Zij heeft er nl. niet aan gedacht dat er bij de door haar aan
bevolen methode een stemming van lauwheid en desinteresse van
ongekende omvang zou ontstaan. En dan zou de onrust in veel
grotere mate aan de dag treden.
Men kan geen jonge mensen aantrekken en bij voorbaat aan hen,
die in de dienst getoond hebben wat zij waard zijn, de mogelijk
heid ontnemen op te klimmen in de middelbare rangen.
Dit zou leiden tot een verstarring, waarvan het resultaat dui
delijk merkbaar zal zijn in de dienst.
De Rijksdienst is al statisch genoeg.
De tactiek van eenzijdige belichting behoeft eveneens een cor
rectie t.a.v. het duurtecomplex, waarmee het Bestuur van K. L.
blijkbaar behept is.
Zowel de La., die wordt opgeleid voor de velddienst als hij, die
de vakcursus gaat volgen is op het moment van die opleiding
reeds volledig vertrouwd met de practijk van de dienst. Dat heeft
tijd gekost.
Wij hebben hiervoor vermeld, dat de practische vorming van
de afgestudeerde student aan de T.H. ook nogal wat tijd kost:
niet alleen hijzelf is daarbij betrokken, maar eveneens de ambte
naren, die hun tijd geven aan die vorming.
Ditzelfde geldt ook voor de afgestudeerde M.T.S.-er, die als
een kat in een vreemd pakhuis bij de dienst binnen komt wandelen.
Ook deze zal toegevoegd worden aan een landmeter.
Indien men zoveel tijd aan hem besteed als aan de adj. land
meters dan wordt die opleiding schreeuwend duur.
De l.a. die de vakcursus heeft gevolgd gedurende 1J/2 jaar zal
in die tijd 2 dagen per week productief werk verrichten, afgestemd
op zijn toekomstige functie. De tijd die hieraan van landmeters
zijde besteed moet worden, zal vrij gering zijn. Na het volgen
van de vakcursus zal verdere opleiding practisch overbodig zijn
of althans ,zeer gering.
Onze conclusie is, dat de heer De Groot een hoger cijfer voor
kennis van de economie toekomt dan het Bestuur van K. L.
Het Bestuur van K. L. schenkt vervolgens aandacht aan de
kleinheid der menselijke natuur, waardoor naijver tussen twee
groepen van middelbare ambtenaren zou kunnen ontstaan. Deze
zou moeten voortspruiten uit het feit dat er twee categorieën mid
delbare ambtenaren bij het Kadaster werkzaam zouden zijn. nl.:
M.T.S. -ers, die zich volledig middelbaar gevormd weten en
Kadastrale ambtenaren die zich volledig middelbaar gevormd
achten.
177