a. In de Middeleeuwen, toen het geld schaars was, werd de tijns (tegenwoordige pacht) in natura voldaan. In een centraal gelegen hof of zaal zorgde men voor de inning van de landbouw- en vee- teeltprodukten van een aantal boerderijen. De grootgrondbezitters losten nu het probleem van het vervoer op, door met hun gevolg beurtelings op deze en gene hof te vertoeven, tot de daar opge hoopte voorraden verbruikt waren 3 b. Rond 1800 waren de transportkosten van graan vanuit de Achterhoek naar Amsterdam groter dan vanuit een haven aan de Oostzee. Hierdoor was het mogelijk, dat van ver aangevoerd graan kon concurreren met inlands graan. De opening van de Bosporus door Rusland, waardoor het graangebied van Odessa ontsloten werd, deed dan ook in 1818 in Europa een crisis ontstaan. De graanprijs daalde in Nederland tot een vierde. Honderden boer derijen kwamen onder de hamer. c. Von Thünen4) kon nog in 1842 voorrekenen, dat, bij ont breken van waterwegen, op 50 mijl van de stad geen koren meer verbouwd kon worden. Bij transport naar de stad, zou het meege nomen voer voor man en paard de gehele lading uitmaken. Alhoewel dit inconvenient door de verbeterde verkeersmiddelen is opgeheven, kunnen we zijn conclusie nog onderschrijven, dat de oorsprong van grondrente pacht) gezocht moet worden in de afstand tot het consumptiecentrum. Voor de grond, die bij de stad ligt, zal men evenveel pacht willen betalen, als de vervoerskosten van landbouwprodukten zijn, vanaf de nog vrij te occuperen grond naar de stad. Daar braakland momenteel alleen op praktisch on eindige afstand ligt, kunnen in een vrije economie de pachtprijzen tot grote hoogte stijgen. De verhouding transportkosten prijs bepaalt verder volgens Von Thünen de plaats waar de produkten verbouwd zullen worden. Rond de stad ontstaat nu een systeem van kringen, waarin achter eenvolgens tuinbouw, wisselbouw, 1/3 braakjaar, graanbouw en in de laatste ring extensieve veehouderij als de optimaal mogelijke bodemcultuur beoefend worden. De interne planologie van het landbouwbedrijf* Rond de boerderij treffen we gelijke verschillen in de bewerking van de bodem aan. Kort bij het woonhuis vinden we de moestuin en een boomgaard. Verder gelegen percelen zijn in gebruik als bouwland en weiland. Weiland op 5 km afstand is nog slechts geëigend voor extensieve veehouderij (vetweiderij) en geeft dus een inkomstenderving. De voorhanden en verworven percelen zijn in ieder geval verschillend geïntensiveerd, met als enige criterium de afstand tot de boerderij. Ir. W. C. Visser heeft deze relatie afstand- en zorg voor het land onderzocht, en in een grafiek vastgelegd 5). Als gevolg van de mindere zorg voor het land geeft 2 km afstand 144

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1956 | | pagina 4