Ruilverkaveling Ir. L. H. BOUWMAN: DE POSITIE VAN DE PACHTER IN EEN RUILVERKAVELING. In ruilverkavelingsgebieden waar pachtgronden zijn gelegen, het- geen in de meeste blokken het geval is, kon onder de Ruilverkave- lingswet 1938 (oude wet) versnippering van het grondgebruik op treden, doordat land van één en dezelfde eigenaar verpacht was aan verschillende personen. Deze wet bood derhalve geen uitkomst om een voor alle pachters bevredigende oplossing te vinden, aange zien deze was gebaseerd op een sanering (gezondmaking) van de eigendom. Door een in deze wet opgenomen bepaling werd wel de mogelijkheid geschapen om op vrijwillige basis een regeling ten aanzien van de pacht te treffen. Een dergelijke regeling kon door tegenwerking van enkele onwillige eigenaren volkomen mislukken. De Ruilverkavelingswet 1954 (nieuwe wet) wijdt aan het recht van pacht een afzonderlijke paragraaf, omvattende een tiental arti kelen. Vanwege het grote belang van deze materie immers, nam de behoefte aan waarborgen bij de regeling van het pachtrecht meer en meer toe. De voornaamste bepaling isdat iedere pachter van tot het blok behorende onroerende goederen in beginsel recht heeft op het in pacht verkrijgen van een waarde in kavels naar dezelfde maatstaven die voor de toedeling in eigendom geldenDeze maatstaven zijn dat de totale waarde van alle in het blok opgenomen onroerende goederen wordt verminderd met: 1de waarde der onroerende goederen benodigd voor de aanleg van de openbare wegen en waterlopen, welke in het belang van de ruilverkaveling noodzakelijk zijn; 2. de waarde der onroerende goederen die eventueel benodigd zijn voor de toewijding aan openbare lichamen (maximaal 5 van de totale agrarische waarde van het blok) In de praktijk zal het om een behoorlijke verkaveling tot stand te brengen veelal niet mogelijk zijn, dat voor de pachter een kavel wordt ontworpen met precies dezelfde waarde als waarop hij op basis van het voorgaande recht heeft. Wel is wettelijk bepaald, dat het verschil in waarde tussen de toe te wijzen kavel en de vordering tegen de wil van de belanghebbenden niet meer dan 5 m^g bedragen. Uitdrukkelijk zij er op gewezendat de pachter (evenmin als een eigenaar) terzake van de aftrek van wegen en waterlopen en ter zake van de onderbedeling geen recht zal kunnen doen gelden op schadevergoeding Er kunnen zich drie gevallen voordoen, waarin aan de pachter 147

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1956 | | pagina 7