lengten van de stralen op de rekenliniaal, de middelpunten door
uitzetting van deze maten op de tekening vast te leggen.
Overigens zijn de twee genoemde constructies uit cirkelbogen
geen van beide bijzonder fraai, zoals men in figuur 6 ziet.
Links zijn de constructies uit twee, rechts die uit drie cirkelbogen
getekend.
Boven ziet men dezelfde figuren naast elkaar, die in figuur 5 om
elkaar heen zijn getekend, waardoor een visuele vergelijking niet
goed mogelijk was.
Beneden is de verhouding van de assen als 8 5. Hoe onbevredi
gend bij deze gunstiger verhouding het resultaat niettemin nog blijkt
te zijn, ziet men duidelijk op het nomogram Kad. nr. 67, waarop een
pseudo-ellips is afgebeeld die gelijkvormig is met de figuur links
onder van figuur 6.
Daarom lijkt ons voor de landmeetkundige praktijk één van de
bekende papierstrookconstructies verkieslijker dan beide benade
ringen uit cirkelbogen die hiervoor zijn genoemd. Men krijgt op
een eenvoudiger wijze dan volgens de cirkelboogmethodes de ellips
zelf. Bij ietwat langgerekte ellipsen is men bij de cirkelboogconstruc
ties genoodzaakt met zulke lange stralen te werken, dat er een
stangpasser aan te pas moet komen, die niet ieder zo maar bij de
hand heeft. 4) Is men wel zo gelukkig, dan zal men bemerken dat,
187
Fig. 6.
4) Op de figuren 1, 2 en 4 komen pseudo-ellipsen voor uit drie verschillende
cirkelbogen, die alle direct met een gewone passer konden worden beschreven.
Met de grote bogen van figuur 5 was dit ondoenlijk; bij een halve lange as van
9 cm is de grootste kromtestraal immers al 27 cm. Bij deze ellips is de grootste
straal die bij de h.tw.-constructie wordt gebezigd 24,5 cm.
Om de tekening zorgvuldig uit te kunnen voeren zijn daarom op de lange as
als ar-as een groot aantal punten als abscissen gekozen, bij elk waarvan zes
getallen door berekening zijn gevonden, die de ordinaten voorstellen van de
drie krommen onder en boven de lange as.