V y
de punten Alt B2 en A2 aan de ellips getrokken, zodat hier van
een omgeschreven assenrechthoek zou kunnen worden gesproken.
Om de ellips goed met cirkelbogen te benaderen, ligt het voor
de hand, in de eerste plaats de stralen van de cirkels te bepalen die
in de uiteinden van de assen zo nauw mogelijk bij de ellips aan
sluiten.
In figuur 2 is een cirkel getrokken, waarvan het middelpunt M
op OA1 is gelegen. Deze cirkel snijdt de ellips in de punten Qi
en Q2; de abscissen van deze punten zijn gelijk, nl. ON a d
als men stelt dat NA± d.
y- as
0
v m\nJa}
iDe ordinaten NQ1 en NQ2 volgen uit de vergelijking van de
ellips; ze zijn y ]/~2 a (52.
a
Zoveel kleiner wordt, des te dichter naderen Qx en Q2 de top
At van de ellips.
Deze punten Q vallen samen in Alt als tot nul is genaderd;
cirkel M wordt dan de kromtecirkel in het punt A± van de ellips
genoemd. Van alle mogelijke cirkels die hun middelpunt op de x-as
hebben, sluit deze zich in het punt Ax het best bij de ellips aan;
de straal q van deze cirkel wordt de kromtestraal in het bewuste
punt genoemd.
In het rechthoekige driehoekje MNQ1 is
MN MAl NAX MAl
MQl MA1
NQl -y2a<5—
v
Toepassing van de stelling van Pythagoras leidt nu tot
MQX2 MN2 NQ^ of MAj2 ,2 2MA1 d <52
|^2a<5-<52).
181
1 ]L ^r-as
Fig. 2.
3.