hoogleraren uit Delft en Wageningen zo goed begrijpen, dat onder dagtekening van 21 juni 1956 tot de Minister van Financiën is gericht. Zij geven daarin een drietal fundamentele problemen aan, ten aanzien waarvan naar hun mening voor het kadaster een op lossing moet worden gezocht. Zij zijn: de verandering van doel stelling in de loop der tijden, het profijt trekken uit de ontwikkeling van recht, administratie en techniek en het tot stand brengen van een doeltreffende organisatie. Adressanten zijn van oordeel, dat het regeringsbeleid inzake het kadaster is achtergebleven, en zij menen dit te mogen concluderen uit de hier in de Volksvertegenwoordiging gevoerde discussies. Het komt mij voor, dat zij gelijk hebben; het kadaster is tientallen jaren lang veel te eenzijdig ingesteld geweest op zijn oorspronkelijke taak: een grond te scheppen voor het juiste opmaken van de kohieren der grondbelasting, de geweldige veran deringen, die hebben plaats gevonden in de begrippen van het recht op de grond, heeft het niet of nauwelijks kunnen verwerken. Ik zal er maar niet meer van zeggen, er zijn vele en oude strijdvragen, die nog steeds niet opgelost zijn, maar die de aanpassing van het kadas ter aan moderne begrippen te lang hebben tegengehouden. Dat daarin verandering gewenst wordt, kan ik volledig begrijpen. Of het nodig is naast de Directie van Kadaster en Hypotheken nog een adviserend orgaan in het leven te roepen, zou ik niet zonder meer bevestigend durven beantwoorden, maar ik kan er alles voor voeleneen commissie in het leven te roependie het geheel nader heeft te onderzoeken en op korte termijn hierop leg ik de nadruk haar oordeel zou willen geven Wellicht wil de Minister hierover ook zijn mening zeggen. De Heer Vondeling is van mening, dat het kadaster vrijwel wezensvreemd is aan het Departement van Financiën. Hij zegt: daarover is hier al vaak gesproken en niemand is overtuigd geraakt door de argumentatie, die in de afgelopen jaren, in het bijzonder door de Staatssecretaris, naar voren is gebracht, dat als het ware het kadaster van nature bij het Departement van Financiën zou thuishoren. Dat moge misschien in de grijze oudheid het geval ge weest zijn, thans is dit zeker niet het geval. Het is hoofdzakelijk een meettechnische en juridische zaak; er zitten ook nog wel andere kanten aan, maar bepaald geen financiële. Met betrekking tot het kadaster zou ik nog een opmerking willen maken, die hier vanmiddag, als ik wel heb geluisterd, niet naar voren is gebracht, nl. betreffende de verhouding tussen hoger per soneel enerzijds en lager en middelbaar personeel anderzijds. Deze verhouding is thans als 1 3j/^. Op een academicus vindt men dus gemiddeld 3]/j man middelbaar en lager personeel; hierbij zijn heel eenvoudige hulparbeiders, die een stok rechtop moeten houden of ergens neer moeten planten! Mijnheer de Voorzitter! ik zou geen andere Overheidsdienst kunnen noemen, waar een zo nauwe ver- 61

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1957 | | pagina 18