houding tussen die groepen bestaat. Bij de Belastingdienst zal dat
zeker niet het geval zijn. Ik heb dit niet nagegaan, maar het zal wel
niet ver afliggen van een verhouding als 1 20. Bij andere diensten
is het ook van dien aard. Ik weet, dat men bij de Landbouwvoor-
lichtingsdienst ook een dergelijke verhouding heeft. Dit schijnt een
standaardverhouding te zijn: in het algemeen heeft men een acade
misch geschoold man tegenover 20 man middelbaar en lager perso
neel. Ik kan mij dan ook niet voorstellen, dat men zich veel zorg
hoeft te maken, dat de vacatures bij het hoger personeel van deze
dienst niet kunnen worden aangevuld. Elke academicus bij deze
dienst zal zeker 3 x/i maal zoveel personeel onder zich kunnen
krijgen.
Ook de Heer van Eijsden, die zich de nodige zelfbeperking wenst
op te leggen in verband met het feit dat reeds verschillende sprekers
over dezelfde onderwerpen het woord voerden, vindt het beeld, dat
de M.v.A. geeft, verre van optimistisch. De vraag is gewettigd of
door het geven van voorrang aan de ruilverkavelingswerkzaamheden
de achterstand in de andere werkzaamheden niet een omvang zal
bereiken, welke tot moeilijkheden moet leiden. De vraag, waarom
het niet mogelijk is het personeelstekort op te heffen, wordt in de
M.v.A. beantwoord door te verwijzen naar het feit, dat in de hui
dige hoogconjunctuur zulks op moeilijkheden stuit. Ik begrijp, aldus
dit Kamerlid, dat daaruit bepaalde moeilijkheden voortvloeien, maar
toch geloof ik, dat het gewenst is, hierover zo mogelijk nadere in
lichtingen te verkrijgen. Is hier alleen kwestie van een verschil in
salariëring tussen hetgeen het kadaster kan betalen en hetgeen in
aanmerking komend technisch personeel elders kan verdienen, of
spelen mogelijk ook andere factoren een rol, verband houdend met
de mindere aantrekkelijkheid van deze dienst of de organisatie
daarvan? Hoewel een achterstand toch niet al te lang kan worden
getolereerd, maakt de M.v.A. wel min of meer de indruk, alsof men
zich bij deze toestand neerlegt.
Een andere kwestie welke zich voordoet is deze, dat de vrij
spoedige pensionering van een aantal landmeters toch een zaak
was, welke men reeds ruim tevoren had kunnen voorzien, zodat
reeds vroeger maatregelen in verband met dit te verwachten feit
getroffen hadden dienen te worden.
De Heer Engelbertink heeft vanmiddag over hetzelfde onder
werp gesproken en de aandacht gevestigd op het adres van de
hoogleraren. Ook ik zou het op prijs stellen, wanneer de Minister
bereid zou zijn over de verschillende gedachten, die in dit adres
naar voren zijn gekomen, zijn zienswijze kenbaar te maken, te meer,
omdat in dit adres, dat is geschreven door hoogleraren, die blijkbaar
deskundig zijn op dit gebied, de aandacht erop wordt gevestigd,
dat voor het kadaster een oplossing moet worden gezocht, gepaard
gaande aan een aanpassing aan de wetenschap, welke zich op het
geÊied van recht, administratie en techniek heeft ontwikkeld.
62