In de vergadering van 7 februari jl. (Handelingen Tweede
Kamer, blz. 533) antwoordde de Minister van Financiën aldus:
Ik kom thans tot de opmerkingen, die met betrekking tot het
kadaster zijn gemaakt. Daarover is door de geachte afgevaardigden
de heren Van de Wetering, Engelbertink, Ritmeester, Vondeling
en Van Eijsden gesproken en hun aller betoog liep merkwaardig
parallel. Het waren alleen maar klachten over de dienst en over de
achterstand, die van jaar tot jaar toeneemt. Het was mij bekend,
dat de organisatie van het kadaster een moeilijk punt was. Het was
mij vooral bekend uit de vorige begrotingsbehandelingen in deze
Kamer, maar het toenemen van de achterstand kwam wel extra
duidelijk onder mijn aandacht, toen ik de cijfers kreeg, die in de
M.v.A. moesten worden vermeld. Inderdaad is deze gehele ontwik
keling niet bevredigend. De belangrijkste oorzaak ligt in het weg
lopen van personeel, met name van het lagere personeel, dat telkens
wordt weggekocht door organisaties, die thans een eigen dienst
gaan instellen. Het is nl. zo, dat tot dusver de opleiding van dit
personeel eigenlijk alleen bij het kadaster plaatsvindt. Maar thans
ontstaan elders landmeetkundige diensten, waarvoor men personeel
moet hebben. Men haalt dit personeel bij het kadaster weg. Als dit
personeel daar dan weggaat, krijgen zij een salarisverhoging bij de
organisatie, waar zij in dienst treden. Wij proberen alle mogelijke
maatregelen te nemen om dit tegen te gaan. Het wegkopen gaat
echter nog door. Dit is bezwaarlijk, te meer omdat ik het geheel
eens ben met de geachte afgevaardigde de heer Ritmeester, die stel
de dat wij de verhouding tussen hoger, middelbaar en lager perso
neel moeten veranderen, in die zin, dat het accent veel meer naar
het middelbare personeel moet worden verlegd. Daaraan zijn wij
bezig. Dit is echter een proces, dat men niet zo maar kan door
voeren. Wij doen dus wat wij kunnen, maar de situatie is en blijft
voorlopig onbevredigend. De personeelsbezetting is echter sinds
30 juni 1956 toegenomen tot ruim 1000 man; wat de ruilverkaveling
betreft, zijn wij in 1956 wat ingelopen; de achterstand bij de andere
werkzaamheden zou niet zo erg zijn, als wij de ruilverkavelings
werkzaamheden niet zouden hebben.
Nu is door verschillende geachte afgevaardigden de wens geuit
tot het instellen van een commissie, wellicht van twee commissies.
De Heer Engelbertink heeft gepleit voor instelling van een kleine
commissie, die een onderzoek zou moeten instellen naar de efficien
cy en de organisatie van de dienst op korte termijn. De geachte af
gevaardigde heeft daarnaast, mede naar aanleiding van een adres
van een viertal hoogleraren in Delft en Wageningen, het verzoek
gedaan bij welk verzoek andere geachte afgevaardigden zich
hebben aangesloten tot instelling van een grotere commissie, die
het gehele probleem van de structuur en de organisatie van het
kadaster op lang zicht zou moeten bezien. Ik meen de geachte af
gevaardigde op dit punt genoegdoening te kunnen geven. De kleine
63