Teneinde bovendien reeds tijdens de opname een controle te
krijgen op de aflezingen, wordt gebruik gemaakt van draagbare
zend- en ontvanginrichtingen (Philips portofoons).
Een ervan wordt gegeven aan de opnemer achter het waterpas
instrument en een aan de opnemer die met de baaklopers in het
terrein is en hen aanwijzingen geeft waar de hoogtepunten moeten
worden opgenomen en deze punten op de kaart intekent.
Bij de oude werkmethode kon de opnemer in het veld alleen
volgnummers noteren en werd later op de tekenkamer, nadat de
waterpasboekjes waren uitgerekend, op de kaart aangegeven welke
hoogte correspondeerde met een bepaald volgnummer.
Door gebruik van de portofoons is het mogelijk dat de opnemer
achter het waterpasinstrument zijn aflezing van de hoogte ten
opzichte van N.A.P. doorgeeft aan de opnemer in het terrein.
Deze noteert de aflezing op de kaart, de opnemer achter het water
pastoestel schrijft zijn aflezing in het waterpasboekje. Later wordt
gecontroleerd of een en ander klopt.
De opnemer in het terrein heeft daardoor direct een zekere
controle op de aflezing. Belangrijker is echter dat het rekenwerk
tot een minimum wordt beperkt.
Ook voor het tekenwerk heeft deze methode echter voordelen.
De tekenaar kan nu immers direct van de veldkaart de hoogte
overnemen op een netkaart en behoeft niet eerst volgnummer en
hoogte uit het waterpasboekje bij elkaar te zoeken.
Uiteraard stijgen door deze methode de materieelkosten verbon
den aan het maken van hoogtekaarten. Daar staat echter een be
sparing van arbeidsloon tegenover. Verwacht mag dan ook wor
den, dat door deze nieuwe werkmethode sneller en efficiënter zal
worden gewerkt en dat deze zal leiden naar grotere arbeidspro-
duktiviteit en verlaging van de totale kosten.
108
(Met toestemming overgenomen uit het
Tijdschrift der Nederlandse Heidemaat
schappij, 68e jg., nr. 3, maart 1957.)