bij hij gebruik maakte van een door hem uitgevonden hoekmeetin- strument, dat de grootte van de te meten hoeken, de sinus en de cosinus er van gaf hij een aflezing op twee randcirkels, waarop hij (met behoud van de 360°) een decimale onderverdeling had laten aanbrengen. Op aansporing van zijn vakgenoten beschreef hij dit instrument in het „Tractaat vant maken ende gebruycken eens nieu gheordonneerden mathematischen instruments'', dat in 1612 (herdrukt in 1620) werd uitgegeven bij de beroemde Willem Jansz. Blaeu 16 Terloops zij nog vermeld het register dat hij in 1613 samen stelde „dienende totte calculatie vande oncosten over de noort- Merenborgerpolder voor te vallen", voor de berekening van het bedrag aan polderlasten, dat iedere ingeland naar gelang van de oppervlakte van zijn land had te betalen. Notaris Zelden was in ons land het ambt van landmeter verenigd met dat van notaris. Onder de vele honderden beoefenaren van de land meetkunde, die in Nederland hebben gewerkt, zijn er mij maar vier bekend: Daniël Verburcht, wethouder van Zierikzee, „curieus Liefhebber van de Geometrie", beëdigd landmeter, in 1630 (op zijn 20e jaar!) notaris aldaar17), Jan Potter, in het midden der 16e eeuw gezworen landmeter van Rijnland, Schieland en Delfland, notaris te Rotterdam 18Jan Pietersz Dou en diens zoon Johannes. Was de aanstelling in 1618 van Dou vertrouweling van Prins Maurits tot notaris misschien een pleister op de wonde van zijn afzetting uit het Vroedschapsambt, toen in dat jaar te Leiden even als elders door de aanhangers van Maurits „de wet werd verzet" en de partijleden van Oldenbarnevelt uit de stadsregeringen wer den gestoten? In ieder geval moet het als een bijzonder voorrecht worden opgevat dat de Regering van Leyden op 18 October 1518 aan Dou toestond, notaris te worden en tevens zijn landmeterschap uit te oefenen. Het notariaat van Dou had trouwens niet zo heel veel om het lijf, want zijn werkzaamheid van 1618 tot 1635 omvat slechts één enkel deel protocollen19). Dat landmeter Dou in de loop der jaren een man van gewicht was geworden, blijkt intussen wel overduidelijk uit de opdracht door de Staten-Generaal tot het onderzoeken van een vinding tot het bepalen van de plaats van een schip op zee. Voor een zeevarend land als het onze was het van het grootste belang, zo spoedig mogelijk (denk aan de concur rentie met de Portugezen) een methode te ontwikkelen, waardoor het mogelijk was op de oceanen de juiste plaats en de positie van een schip te bepalen, ten einde de juiste koers naar de plaats van bestemming te houden. Najaar 1618 had daartoe Jan Hendrichs Jarichs, ontvanger generaal van het collegie ter admiraliteit te Dokkum, een voorstel ingediend „behangende de Generale regel des gesichts des grooten seevaerts". De Generale Staten, die hier 138

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1957 | | pagina 10