het wetenschappelijk denken bevruchtten, in dit milieu groeide Jan Pietersz. Dou op. Landmetersleerling We zullen niet kunnen ontkennen, dat Dou op jeugdiger leeftijd dan in onze eeuw het geval is, het landmeten leerde. Nauwelijks zeventien jaar oud, vervaardigde hij onder leiding van de gezwo ren landmeter Pieter Bruyns een kaartboek van alle de landen op de Sleet, gelegen aan het toenmalige open IJ en de Haarlemmer meer. Vijf lange jaren duurt zijn theoretische vorming, en zo scherp was reeds op jongere leeftijd zijn toekomstblik, dat hij sedert 1592 tot het einde van zijn leertijd in 1596 alle behandelde vraagstukken op het terrein der geometrie verzamelde. Alle vraagstukken en opgaven, welke Dou in de periode heeft ,,geleert, ghepractiseert ende beschreven", voegde hij in 1603 in een Hutspot der geome- trya" samen, vermoedelijk met de bedoeling, het later in druk uit te geven. Wie zich een beeld wil vormen van de theoretische ont wikkeling der praktijklandmeters uit het einde der zestiende eeuw, zal goed doen, dit handschrift van 354 folioos dat in bezit is van de Universiteit van Amsterdam te bestuderen. In zijn leertijd heeft Dou niet alleen de gewone praktijklessen gehad, die in het gildewezen de hoofdschotel vormden van de cul tuuroverdracht door meester aan gezel, van meesterlandmeter aan leerling. Ook van de zijde van de jonge Leidse Universiteit werd aan zijn vorming gewerkt. Dit blijkt wel uit een handschrift, aan wezig in het Leidse Gemeentearchief „Bouchouder van den staet mijns goets..." door Dou in 1607 geschreven. Hierin lezen we: ,,Want also ick my doen (toen) omtrent drie ofte vier jaren in de arithmetica ende geometri hadde gheoeffent ende van veel dinghen in deselve consten een bloote kennisse hadde, sonder tfondament te weten, waarom sulcx also ende niet anders mocht zijn, so ghe- vielt, dat ick aan eenighe kennisse gheraeckt met Meester Symon Fransz. van der Merwen, professor ofte leeraar der mathematische consten in de duytsche collegie der universiteyt tot Leyden, die ick in der eeren alhier verhale; dewelcke mijn onbekende onverstant bedectelick ontdeckende, mij somtijts van eenige stucken deser const vraechde, waerdeur ick verseeckert was, dat dit aldus ofte also ende niet anders most zijn, twelck ick in velen niet wetende te be- bewijsen, was daerdeur mijn saeck in een naerder bedencken ne mende, so dat ick achte, dat het niet ghenouch (genoeg) was eenich dinck te connen segghen of nadoen, maer dat men oock tselve be hoorde te connen bewijsen ende reden daervan gheven." Zeer belangrijk is geweest (en niet alleen voor Dou maar ook voor de volgende generatie), dat zijn aandacht werd gevestigd op de eerste zes boeken van Euclides, die in 1562 door Wilhelm Holtz- mann, professor in de Griekse taal en letterkunde aan de Universi teit van Heidelberg, uit het Grieks in het Duits waren vertaald en 132

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1957 | | pagina 4