uitgegeven. „Dit veroorsaecte" aldus Dou, „in mij den voornoem den Euclides ses boucken bij der handt te nemen ende deselve vlij- tich te ondersoecken ende na te trachten, soodat ick doen alst gheseyt is eerst een goet fondament begonst te legghen." In 1597 eindelijk legde Jan Pietersz Dou met goed gevolg een examen voor landmeter af en zijn meesterproef ten overstaan van de gezworen landmeters van Rijnland, nl. Symon Aerntsz van Bruyningen, Symon Fransz van Merwen, Jacob van Banchem en Salomon Davidsz van Dulmenhorst. Niet lang daarna vroeg hij aan het Hof van Holland, te worden toegelaten „tot de exercitie van het landmeterschap". Op 27 november 1597 volgde de admissie om „het ampt van geometria oft landmeterschap te exerceren ende be dienen binnen den Lande van Hollandt, Zeelant ende Westvries- lant" na de behoorlijke eed gepresteerd te hebben. Landmeter Het is misschien hier de plaats, op deze eedsaflegging wat dieper in te gaan. De normen ten aanzien van de aanstelling en de beëdi ging van landmeters in onze streken en op de uitoefening van dit hoge ambt verliezen zich wat hun geschiedenis betreft in de sche mering der tijden. Al in het zeer oude Rechtboek van den Briel" schreef omstreeks 1405 Jan Matthijsen 10de stadssecretaris van Brielle: „In der steden noch te landewaart en mach men gheens lantsmeters ontbaren, die allen denghenen, dies gheren, wete te doen rechte erfscheidinghe ende bewijsinghe van der groten des lants ende erve, als hijs begheert wort, op sinen eedt die hij sculdich is te doen eer hy hem des bewinden sal, ende die hem die rechter steden ende voirsegghen sal te zweren mit opgerechten vingheren ten heylighen, aldus: Dat zweer ic, der steden ende des lants van Voren ghezworen landmeter te wesen, yghelic dies begheert by rechter maten tsyn te gheven ende bewisen, van erfsceidinghe ende in anderen zaken, te groten mitter roeden. Dat en sal ic laten om gheenre hande zaken wil. So help mi God ende al syn heylighen. Amen." Het eedsformulier in Rijnland luidde in 1453 (de oudste eeds registratie van een landmeter aldaar): „Ick zweere, lantmeter van Rijnlant te wesen; eenen yegelick nae myn uiterste vermoegen t syn te geven; mit anders geen maete in t hiemraetscip van Rijnlant te meten dan mit een Rijnlantse lantroede, twalef lantvoeten lanck; niemant te bescatten, mer alleen mi dat ordinarys loen (het gewone loon) te vreden wesen; ende voirt al te doen, dat een goet, ge trouw lantmeter van Goedswege sculdich is van doen. Soe moet my God helpen ende alle syn heiligen." Niet voor niets was het ambt van landmeter met de nodige voor zorgen omgeven. Nog veel meer dan thans bij de landmeter van het Kadaster het geval is, was in vroeger eeuwen de landmeter een openbaar persoon, een drager van een ambt waarvan de integriteit 133

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1957 | | pagina 5