tekeningen; zij bevatten dan slechts een omschrijving van het terrein
met de oppervlakte.
Zij voeren ons terug naar de tempelgoederen-administratie van
die tijd. (In dit Orgaan, 8e jrg., nr. 2 hebben wij reeds terloops op
het bestaan van de tekeningen of terreinschetsen gewezen.)
Hoogstwaarschijnlijk hebben deze landmetingen betrekking op
een tijdvak van ongeveer 16 jaar uit de periode 23002000 v. Chr.
De goederen behoorden bijna alle aan de tempel é^Ba-ü, van welke
ook later in dit artikel gesproken wordt.
Zoals bekend mag worden verondersteld lag Sumer bij de uit
monding van Euphraat en Tigris. Evenals de Nijldelta behoorde
ook dit gebied tot de vruchtbaarste streken der aarde. Men vond
er o.a. de steden Ur, Uruk, Larsa en Lagasj. Ur, vroeger een haven
stad, heet thans El-Moeqajjar en ligt in de droge steppe; Uruk is
Erech, genoemd in Gen. 10:10, en wordt tegenwoordig Warka
genoemd. De godin Isjtar werd er aangebeden. Larsa heet nu
Senkeré. Sumer omvatte een gebied als Nederland.
De goden (of de priestervorsten als hun plaatsvervangers) wer
den als eigenaren van alle goederen beschouwd.
Het van de Sumeriërs afkomstige spijkerschrift, dat op de hier
besproken documenten steeds voorkomt, is sterk verbreid geweest.
Het was meer dan 3000 jaar gangbaar. De „spijkers-vorm ontstaat,
doordat de schrijfstift bij het begin dieper in de zachte klei drukt
dan in het vervolg.
De meeste kleitafeltjes zijn klein. Uitzonderingen vormen de
grote tafels van Amarna (het ruïnenveld in Midden-Egypte op de
oostelijke oever van de Nijl), naar ik meen thans in het museum te
Berlijn, die een omvang van 1 m hebben.
Talrijke overblijfselen van de Sumerische beschaving, die zeker
niet moet worden onderschat, vindt men, behalve in het Berlijnse
museum, in het Louvre te Parijs, in Konstantinopel en in Londen.
Bijzonderheden bij de berekening van de oppervlakten der per
celen bevestigen onze mededelingen omtrent de lange tijdsduur,
waarin bepaalde formules gangbaar bleven (vgl. het artikel „Kadas
ters in de Oudheid" in dit Orgaan, 8e jrg., nr. 5 en het artikel van
Fr. Thureau-Dangin in Revue d'Assyriologie, vol. IV, 1898).
In de administratie-lijsten ziet men de lengten van de vier zijden
der gemeten percelen. Uit deze vier maten werd de oppervlakte
berekend, welke bezigheid in het onderschrift wordt aangeduid met
de term mu-gid hij heeft gemeten). Gid sadadu) wordt in
de Sumerische tafeltjes vaak gebezigd in de zin van (land)meten.
Zo schrijft men voor: een veld (op)meten „eqlam sadadu".
Ook in het woord lü-gan-gid-da landmeter) vindt men het
terug. Dat er toen reeds velen het landmetersberoep uitoefenden,
blijkt m.i. wel uit de verschillende namen voor dit ambt, b.v. sa-di-id
184