slot ironisch wordt opgevat zal men adhesiebetuigingen kunnen ver
wachten.
Voor vele collega's heeft de toenemende achterstand bij ons
dienstvak niets onrustbarends meer.
Men heeft dit naast zich neergelegd en er bovendien geen be
langstelling meer voor.
Daarnaast is er onder het corps landmeetkundige ambtenaren
een groeiende wrevel te constateren, die op onze laatste jaarver
gadering duidelijk tot uitdrukking is gebracht.
De oorzaken van deze mentaliteit zijn gemakkelijk aan te wijzen.
Al jaren hebben wij de indruk dat men bij Financiën maar be
trekkelijk weinig belangstelling heeft voor het kadaster.
Hoe moeten wij het anders verklaren dat een reeds lang bestaan
de achterstand als maar kon toenemen tot de omvang van heden
zonder dat men ingrijpende maatregelen nam.
Of moeten wij het misschien wijten aan het feit dat de Kadastrale
dienst geen geld in de schatkist brengt en in deze zin, als appendix
van de Belastingdienst, een vreemde eend in de bijt van Financiën is?
Niemand zal durven ontkennen dat onze vereniging reeds ge
durende een lange reeks van jaren heeft aangedrongen op een ver
grote en versnelde personeelsrecrutering, ook in de jaren toen dit
mogelijk was en het niet geschiedde en daarnaast op de gebruik
making van de volledige capaciteiten van het beschikbare personeel
op die plaats en waar het nodig en mogelijk was.
En het resultaat?
Een hardnekkig streven van de Vereniging voor Kadaster en
Landmeetkunde, beducht voor eigen standje, er uit te halen wat er
in zat voor haar eigen leden, zonder daarbij enige aandacht te
schenken aan anderen.
Die opzet is vrij aardig gelukt.
Daar zitten wij nu met de enorme achterstand en als troostprijs
bovendien met, bezoldigingstechniek gezien, ca. 125 hoofdinge
nieurs, hoofdingenieurs A en hoofdingenieurs van bijzondere
diensten.
Deze maatregel, hoe aardig op zichzelf ook voor de betrokkenen,
heeft ons bepaald niet uit het slop geholpen.
Maar er gebeurde nog meer.
Wij kregen ook nog iets. Op een manier zoals wij een overgangs
maatregel voor een bestaand corps nog nimmer zagen toegepast en
die wij dan ook blijvend als onwaardig zullen bestempelen werden
er ,,met moeite" een 50-tal collega's geselecteerd voor een aan
vullende opleiding.
De overigen (en bovendien allen boven 55 jaar, die niet eens
aan bod kwamen) stonden er naast.
Indien het in de toekomst voor de jongeren op dezelfde wijze
gebeurt, durven wij nu al voorspellen dat ook daaronder waar
schijnlijk weinig goede krachten" zullen schuilen.
Het is toch wel een merkwaardig feit te moeten constateren
218