2x60 jaar Instructie Kadaster
P. S. TEELING:
Technisch ambtenaar le klas van het Kadaster
Tussen het jaar waarin de eerste Instructie Kadaster werd vast
gesteld en dat van de uitgifte van de pas verschenen I.K. liggen
120 jaren, twee malen de ouderdom van de jubilerende V.T.A.K.,
een periode waarin de gehele wereld van aanzien is veranderd,
waarin keizerrijken ineengestort zijn, de derde en de vierde stand
opstonden, de bevolking van Nederland verdrievoudigde en het
aantal ambtenaren van het Kadaster naar schatting vertwintigvou-
digde. Aan het begin van dat tijdvak een Verordening tot instand
houding van het Kadaster met 86 artikelen aan voorschriften, „ge
arresteerde" door Staatsraad Gericke, de bekwame administrateur
van het Kadaster; aan het einde van deze periode een moderne
Instructie Kadaster, die in 702 artikelen tracht aan het kadastrale
bestel van na de Tweede Wereldoorlog leiding te geven op de
weg naar volledige normalisatie.
I-K. 1832.
Uit de aard der zaak is het ondoenlijk, een synthese te geven
van geheel de verordening, waarnaar de eerste ambtenaren van
het Kadaster zich hadden te richten. Laat me daarom te hooi en
te gras wat vertellen over enkele contouren van de vage achter
grond, die door het vensterglas van de eerste I.K. soms te zien is.
Wij zijn gewend te werken in een voor het doel redelijk gebouwd
rijkskantoor, maar in de begintijd (die minstens veertig jaren heeft
geduurd) was het Kadaster bij de bewaarder thuis gevestigd. De
I.K. bepaalde dan ook dat de kantoorvertrekken onder geenerlei
voorwendsel tot eenig huiselijk gebruik mogen dienen." Het kantoor
moest zo ruim zijn, dat niet alleen de ambtenaren er konden werken
maar dat ook het publiek (,,het algemeen", zegt de I.K.) op daartoe
te bepalen uren er zou kunnen worden toegelaten. Dat publiek
kreeg in deze jaren de gelegenheid tot inzage van leggers en plans
op slechts twee uren van elke werkdag. Veel gebruik werd er dus
van de kadastrale archieven niet gemaakt.
Al vroeg in de kadastrale geschiedenis was er een praktische
arbeidssplitsing van veld- en kantoordienst. De landmeters waren
meer in het bijzonder belast met de opmeting der nieuwe percelen,
met de berekening van hun grootten en de bijwerking van de plans
(n.l. de huidige netteplans en de bijbladen), en van de kaarten die
bij de gemeenten berustten. De Boekhouders hielden zich deels bezig
met het tekenen, berekenen en bijhouden van leggers en plans
op de Provinciale Bewaringen en der registers op de gewone
kadasterkantoren. Surnumerairs, die in de praktijk tot landmeter
wilden worden opgeleid moesten beschikken over een vaste hand,
267