De heer Engelbertink, zo zei deze afgevaardigde, heeft gespro
ken over de ontstellende en nog steeds groeiende achterstand bij
het kadaster. Wij kunnen ons daarbij aansluiten. Men kan toch
stellen, dat bij waarschijnlijk geen enkele dienst die achterstand
zulke afmetingen heeft aangenomen. Er was ook achterstand bij
de belastingdienst b.v., maar men heeft deze langzamerhand kunnen
inlopen. Wij stellen ons wel even de vraag, of men bij de recru-
tering van het personeel wellicht niet de fout maakt, dat men het
niveau van het personeel in vele gevallen hoger zoekt dan de aard
van de werkzaamheden rechtvaardigt. Als men dit vraagstuk zou
bekijken, zou dit wellicht bij de recrutering ook een zeker soelaas
kunnen bieden.
Het is ons opgevallen, dat de Minister meedeelt, dat het niet tot
de uitdrukkelijke taak van de staatscommissie behoort om de
meest gewenste plaats van het kadaster in de departementale in
deling te onderzoeken. Dat spijt ons toch wel heel erg. Wij menen,
dat zeker een taak van die staatscommissie zal moeten zijn om ook
het vraagstuk van die departementale indeling te bezien. Wij
hopen, dat de Minister in dezen alsnog een ander besluit kan
nemen.
Voordat de Minister van Financiën de sprekers beantwoordde,
merkte ook de Heer Smallenbroek nog op, dat de achterstand in de
werkzaamheden bij het kadaster ontstellend groot is. Ik ben bang
zei dit Kamerliddat zich hier wreekt een in het verleden niet juist
toegepast personeelsbeleidIk ben ook bang, dat mede daardoor het
apparaat wat verouderd is. Ik wil ter zake het rapport van de com
missie-Prinsen afwachten, maar ik spreek de wens uit, dat de
Minister aan deze aangelegenheid, die een ernstige zaak is, ook
persoonlijk bijzondere aandacht zal schenken.
Minister Hofstra gaf omtrent het bovenstaande het hiervolgende
commentaar.
De geachte afgevaardigde de heer Van de Wetering heeft,
daarin bijgevallen door de geachte afgevaardigden de heren Engel
bertink en Vermeer, gesproken over het kadaster. Het kadaster
blijft zorgen baren. Er is, zo heeft de geachte afgevaardigde de
heer Van de Wetering opgemerkt, een groeiende achterstand. De
geachte afgevaardigde heeft zich afgevraagd, waarop nu het opti
misme van de Minister gegrond kan zijn, dat er toch een vooruit
gang zou worden bereikt. Dat optimisme is gegrond op de cijfers,
die bij de Memorie van Antwoord zijn overgelegd.
Uit die cijfers blijkt weliswaar, dat het aantal niet afgedane
zaken op 31 december 1957 naar schatting groter zal zijn dan het
aantal aan het begin van dit jaar, maar er blijkt ook uit, dat het
aantal wel afgedane zaken in 1957 niet onbelangrijk, 10 pet., 15 pet.
en voor bepaalde categorieën 20 pet. hoger zal zijn dan het jaar
daarvóór, ondanks het feit, dat pas aan het einde van het jaar enig
extrapersoneel kon worden aangetrokken. In de Memorie van Ant-
13