werd omstreeks 1800 het gehele land in „Gemarkungen" verdeeld
(goeddeels overeenkomende met ons Gemeente en elke Ge-
markung in Fluren (ongeveer ons begrip Sectie). Deze Fluren
werden en zijn doorlopend genummerd, evenals de Grund-
stücke die in de Flur gelegen waren. Onder die „Grundstücke"
(ook wel percelen, plannummers, Kartengrundstücke genoemd)
worden thans verstaan de zogenaamde ,,Flurstücke", in duitse
kadasterkringen gedefinieerd als een deel van het aardopper
vlak, dat door een in het uitgangspunt terugkerende grenslijn
wordt omsloten. Ingevolge de meetinstructie van 12 maart
1822 werden evenals later in Nederland de percelen
doorlopend per Flur, per sectie, genummerd. Ook al evenals
in ons land werden per blad de percelen vanuit het noorden via
het oosten en het zuiden naar het westen ononderbroken van een
minuutnummer voorzien. Bij splitsing van een perceel of veran
dering in de grenzen van een Flurstück moesten de in aanraking
komende grondstukken opnieuw worden genummerd. Dit ge
beurde op dezelfde manier als toentertijd bij ons, nl. door toevoe
ging van een letter bij het ^moederperceel Werd b.v. een akker
in vier delen gesplitst en was deze akker kadastraal bekend onder
nummer 316, dan behield een der vier akkerdelen het oude num
mer, de andere kregen als nieuw nummer 316a, 316b en 316c.
Deze methode van vernummering verviel eerst in 1834.
Van 1834 tot 1845 werd vernummerd op zodanige wijze, dat in
de grondadministratie de afstamming van het „moederperceel" on
middellijk zichtbaar bleef. Het vervallen nummer werd als teller
van een breuk in het nieuwe perceelnummer gehandhaafd. Werd
b.v. de akker nr. 316 in vier delen gesplitst, dan ontstonden de
kadastrale nummers 316/1, 316/2, 316/3 en 316/4. Bij latere splitsing
van het perceel 316/3 in b.v. drie delen ontstonden dan 316/5,
316/6 en 316/7.
Het zal begrijpelijk zijn, dat moeilijkheden ontstonden wanneer
splitsing en vereniging optraden. Om deze wirwar te ontgaan,
werd met ingang van het jaar 1846 een nieuwe nummering der
percelen voorgeschreven, n.l. die welke men tot voor de Tweede
Wereldoorlog kende. Bij deze methode werd bij splitsing enz. het
eerstvolgende nieuwe nummer van de sectie als teller gebruikt en
het oude vervallen perceelnummer als noemer van de breuk. Werd
b.v. ons perceel 316 in twee stukken gesplitst en was het laatst-
gebruikte nummer b.v. 483, dan ontstonden de percelen 484/316 en
485/316. Uiteraard noem ik hier een zo eenvoudig mogelijk voor
beeld. Op duitse kadasterkaarten vindt men ook een uitgebreider
nummering van een perceel, b.v. 486(102)316, wat een aandui
ding is voor de omstandigheid, dat (102) het minuutnummer is en
316 het nummer van het „moederperceel", waaruit het nieuwe
nummer 486 ontstaan is.
Wanneer een nieuw nummer uit verscheidene oude perceel
nummers was ontstaan, werd een der vervallen nummers als noe-
6