deze zaken los van elkaar kunnen zien.
laat als mens en als ambtenaar. Ik geloof trouwens niet dat we
En nu zou ik willen vragen: Heeft de Heer Stoorvogel
een spoor nagelaten en hoe ziet dat spoor er uit?" Willen we op
deze vragen een zo objectief mogelijk antwoord verkrijgen, dan
zullen we een duik in het verleden moeten nemen en, zij het ook
in a nutshell, de periode van de laatste 40 a 45 jaar nog eens
op het doek moeten projecteren.
Hoe zag het Kadaster er uit, hoe zag de landmeetkundige dienst
er uit, toen de Heer Stoorvogel op 1 februari 1915 te Breda
als adspirant-landmeter zijn intrede deed bij ons dienstvak? Ik had
me bijna laten verleiden om te zeggen ,,als schuchter jongeling"
maar ik ben er lang niet zeker van of deze kwalificatie de toets der
kritiek kan doorstaan. Trouwens, het was ook niet de eerste werk
kring die hij entameerde, want tevoren had hij ruim een jaar het
onderwijs gediend.
Ben ik wèl ingelicht, dan was het de oud-landmeter H o r n i x,
die richting heeft gegeven aan de eerste, vermoedelijk toen nog
wel wankele, schreden op het kadastrale velddienstpad van onze
Directeur. Dat de Heer H o r n i x het gelaten zou hebben bij
kadastrale scholing alleen, zullen de ouderen (misschien alleen de
de oudsten) onder U mogelijk met een korreltje zout nemen.
Ik sprak zo even over het spoor dat de Heer Stoorvogel
zou hebben nagelaten. Uiteraard tekent zich dit in de adspiranten-
tijd nog niet blijvend af, al werden op enkele plaatsen wel voet
afdrukken gevestigd van een tijdelijk karakter. Zo b.v. bij gelegen
heid van de opmeting van een varkenswoning c.a., toen de ook
in die tijd al voortvarende adspirant blijkbaar niet kon wachten tot
zijn in de (laten we maar zeggen) modder vastgezogen schoen vrij
kwam en hij de niet-geschoeide voet net iets te vlug met moeder
aarde in aanraking bracht.
Maar ik dwaal af, ik wilde U iets vertellen over de gang van
zaken bij de kadastrale dienst zo omstreeks 1915, toen het perso
neel van wat in de oude instructie genoemd werd ,,het kunstmatig
gedeelte", dit in tegenstelling tot „de boekhouding", nog uitsluitend
bestond uit landmeters en tekenaars, allen rechtstreeks staande
onder de leiding en bevelen van de (veelal in een andere stand
plaats zetelende) ingenieur-verificateur. Van meetarbeider-ambte-
naar was in die tijd nog geen sprake, zij het ook dat ik het mogelijk
acht, dat in Amsterdam reeds toen een of twee „voorlopers" van de
huidige generatie werkzaam waren. In het algemeen was het zo dat
de landmeter zich voorzag van twee z.g. „kettingtrekkers", waar
mede hij enkele dagen per week te velde ging. Het laat zich horen,
dat voor deze hulp niet beschikt kon worden over het neusje van
de zalm en ik zal niet de uitdrukking vergeten van een grondeige
naar, die aanvankelijk weigerde het personeel toe te laten omdat hij
„die bolsjewieken niet op zijn terrein wilde hebben".
Er is wel wat veranderd op dit gebied! En werkelijk niet alleen
117