waar ambtenaren werken in een unheimische omgeving, die door
haar kilheid afbreuk doet aan de lenigheid der vingers zowel als
aan de soepelheid van de geest. En dat is niet alleen geenszins
nodig, het wordt ook bij de hogere dienstleiding als ongewenst
gezien, getuige de akkoordverklaring op elk redelijk voorstel tot
verbetering.
Ik heb zo straks gezegd, dat het mijn bedoeling was een, zij het
ook zeer summier, overzicht te geven van het wel en wee van onze
dienst in de laatste halve eeuw, waarbij meer de gedachte voorzit
de verschillen te belichten tussen het voorheen" en thans", dan
dat ik er op uit wil zijn de gang van zaken „toen" en van „nu" op
zichzelf te bezien.
De voor mij onvergetelijke Z ij 1 s t r a zei eens tegen me: „Vroe
ger hadden we het ook wel druk, maar het was toch anders dan
tegenwoordig" en ik kan hem hierin volgen. Je kreeg als jong
landmeter een standplaats toegewezen, je kreeg een brief van de
I.V. met vermelding van de namen der gemeenten die je voor je
rekening had te nemen en je kon min of meer ongestoord je gang
gaan. Zo gemiddeld éénmaal in de maand werd ik opgeschrikt
door een opdracht particulier werk, maar dat was dan ook nage
noeg de enige storende factor. Ik herinner me niet in die eerste
twee jaar ook maar één bijzondere opdracht te hebben ontvangen;
samenwerking met andere diensten was totaal onbekend, je kon je
taak aan, de gemeenten werden schoongemaakt en er bleef ook
nog wel tijd over voor ander werk. Dat „andere werk" bestond
voor mij in het vernieuwen van zogenaamde eilanden-bijbladen door
middel van kopiëren van minuutplan en opvolgende hulpkaarten.
Natuurlijk kan de situatie aan andere kantoren volmaakt anders
hebben gelegen, ik kan hier alleen mijn eigen ervaringen op mijn
eerste standplaats in het boerenland ten beste geven.
Nu is het werkelijk niet mijn bedoeling te belichten wat ikzelf zo
al deed. Ik probeer alleen om U langs deze weg in kennis te bren
gen met de sfeer van het verleden en ik neem daarbij het risico, dat
U zult denken dat er vroeger toch maar weinig uitgevoerd werd,
want zo was het beslist niet. Een vergelijking van het aantal pro-
duktieve uren per velddag, toen de dienstreis nog per spoor en (of)
rijwiel gemaakt werd, met het aantal dat tegenwoordig uit de bus
komt, terwijl we nu veelal over auto's beschikken, zou nog wel eens
kunnen uitvallen in het voordeel van de tijd die nog niet de vrije
zaterdagmiddag kende. En nu heeft het er de schijn van, dat ik een
min of meer verkapte beschuldiging richt aan het adres van de
huidige werkers, maar daaraan heb ik niet de minste behoefte, niet
openlijk en nog veel minder verkapt. Tempora mutantur et nos
mutamur in illis. De tijden veranderen, geachte aanwezigen, en wij
veranderen met de tijden. Of we willen of niet willen, daar helpt
geen lieve moeder aan.
En het is ook goed, dat we de klok niet kunnen stilzetten, want
het moge dan waar zijn dat alle verandering nog geen verbetering
119