Laat ik beginnen met de planologische taak, het werk ten behoeve van ruil- en herverkavelingen, Ik geloof, dat we in het kader van mijn betoog niet mogen vol staan met even deze woorden te laten horen en daarna over te gaan tot de orde van de dag, maar dat het gemotiveerd en zelfs noodzakelijk is, er een ogenblik bij stil te staan. We gaan dan terug naar 1925, toen de landmeters Gorter en Jonas op initiatief van de ingenieur-verificateur Van R i e s s e n, lid van de Centrale Commissie voor Ruilverkaveling, door de Minister van Financiën werden uitgezonden naar Duitsland voor het opdoen van de nodige ervaring op het gebied van de ruilverkaveling. Namen, dames en heren, die in de annalen van ons dienstvak niet dan uiterst langzaam verbleken. Misschien is het een gemis aan bescheidenheid, dat ik even een paar regels voor U citeer van mijn oud-collega J. J. Gorter, uit het jubileumnummer van de Ruilverkavelingsbode en wel deze: ,,De tijd in Duitsland had voor ons nog een ander goed resultaat. We meenden altijd, dat de Duitse landmeter ons ,,weit überlegen" was. Van dat gevoel wer den we genezen". Wanneer iemand als Gorter, wiens ver dienste voor ons dienstvak recht evenredig is aan zijn bescheiden heid, zo iets neerschrijft, durf ik toch wel te stellen, dat ook de oude misschien nog beter oudste (landmeters)garde met ge rustheid kan sterven. Beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gewone dienst", die we tegenwoordig, mogelijk voor de outsider wat verwarrend, „land meetkundige dienst" noemen, begon de ruilverkaveling, ik zou kunnen zeggen, vrij onschuldig. De aderlating bleef beperkt tot een te overkomen aftapping van personeel en naar ik meen was het pas in 1940, dat de nieuwe loot een bedreiging ging vormen voor de oude stam. In 1942, toen de dienst van de ruilverkaveling zelf standig werd, bedroeg de personeelsbezetting rond 100 man. En op dit ogenblik is deze uitgegroeid tot meer dan 200 man. Aan welke vroegere taken werden zij onttrokken? Als U nu de indruk zou hebben gekregen, dat landmeetkundige dienst en ruilverkaveling op zijn best genomen een gewapende vrede handhaven, dan kan ik alleen maar zeggen: „Daar heb ik het in het voorgaande naar gemaakt", zoals Tijl het er altijd naar maakte, dat ze hem ondeugend noemden. Maar weest U gerust, zo is het in geen enkel opzicht en zo zal het ook nooit worden. Natuurlijk, het is niet prettig als je in je kwaliteit van „gewone dienst"-man de zoveelste lijst op je tafel krijgt, waarbij bevolen wordt, dat van de toch al ontoereikende be zetting van je bureaus weer een aantal personeelsleden wordt over geheveld naar de ruilverkavelingsdienst, maar dat houdt geenszins in, dat je de noodzaak van zo'n maatregel zou willen betwisten of zelfs maar in twijfel trekken. Neen, laten wij, mensen van de gewone dienst, ons bewust zijn van de moeilijkheden op dit gebied ter Directie. Ik ontkom soms niet aan de gedachte, dat de linkerarm 121

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1958 | | pagina 41